Een hoed is geen konijn. |
Over wegduwen en aanhalen
Twee dagen later opnieuw een sms.
‘Rond drieën in mijn hut? Tekstrepetitie. Kom je
helpen?’
Wanneer ik het gordijn van de hut openschuif, vind ik
hem in het midden van de hut met een dik rood touw om zijn nek. Hij prevelt wat
voor zich uit.
‘Luister!’ zegt hij wanneer hij de vragen in mijn ogen
ziet. ‘Ik ben bezig aan een nieuw stuk voor mijn show. Een gedicht a la Shakespeare!` Dit laatste wil zeggen: gepaard rijm en jambische pentameters (elke regel 5 jambische versvoeten en tien lettergrepen).
Hij leest zijn gedicht van het blad af –traag en moeizaam-
en goochelt met het rode touw: hij breekt het in tweeën, plakt het weer aan elkaar, haalt het touw door zijn
nek, hangt zichzelf eraan op, en legt er uiteindelijk zes knopen in die zichzelf weer ontwarren. Mijn
ogen kunnen de bewegingen amper volgen maar ze sluiten perfect aan op de
poëzie. Hij brengt een lang gedicht over twijfel, angst en het (her)vinden van licht en geluk na depressie.
‘Help me met de laatste verzen’, zegt hij.
En dat doe ik. Poging tot, want elke suggestie wimpelt
hij af met een ‘Neen, want…’.
Geen probleem, want juist door mijn suggesties af te ketsen, komt hij dichter bij wat hij zelf wil zeggen. Gelukkig heeft hij dat mechanisme eveneens door:
Geen probleem, want juist door mijn suggesties af te ketsen, komt hij dichter bij wat hij zelf wil zeggen. Gelukkig heeft hij dat mechanisme eveneens door:
‘Dankjewel. Jouw ideeën brengen me dichter bij de
mijne.’
En daarna:
‘Ben nerveus.’
‘Dat voel ik’, zeg ik.
En hij zegt nog meer:
‘ik moet oefenen’
‘je kan niet lang blijven’
‘over een half uur heb ik afgesproken’
‘ik wil nog een aantal dingen aankopen’
‘ik moet dringend weg’
‘ik moet echt NU oefenen’
En in alles wat hij zegt, voel ik deze boodschap:
‘maak dat je wegkomt’
‘ik heb je nu niet nodig’
‘wat doe je hier’
‘blijf niet hier’.
(Dit patroon herken ik: als iemand me wegduwt, wil ik aanhalen, en als iemand zich te gretig toont, duw ik weg. Van op afstand probeer ik ernaar te kijken. Hoe ik dit patroon in stand hou. Hoe anderen dat doen met mij. En hoe ik probeer om niet meer op dit mechanisme te reageren.)
(Dit patroon herken ik: als iemand me wegduwt, wil ik aanhalen, en als iemand zich te gretig toont, duw ik weg. Van op afstand probeer ik ernaar te kijken. Hoe ik dit patroon in stand hou. Hoe anderen dat doen met mij. En hoe ik probeer om niet meer op dit mechanisme te reageren.)
Ik luister niet naar zijn woorden. Ik luister naar
zijn hart dat klopt. Ik raak het aan. Neem het blad met daarop poëzie weer van
hem over:
‘Laat horen’, zeg ik, ‘zonder op je blad te kijken.’
En hij reciteert. Eerst haperend, daarna zelfzekerder. Ik luister en moedig
aan. Dat doen we een aantal keer.
‘Genoeg’, en hij gooit zich op het bed. Weer die
uitnodigende arm.
‘Moet jij niet dringend vertrekken?’ zeg ik.
‘Ja. Over een kwartier.’
Uiteraard hoeft hij nergens te zijn. Eindelijk slaagt hij er in de tijd te vergeten. Gestolen uren waarin geen moeten, geen nerveusheid en geen druk. En opnieuw die vreemde
vertrouwdheid. Hoe hij het gedrag vertoont wat ik
van mezelf zo goed ken, en hoe ik daardoor in een aanvaardende, begrijpende gedragsmodus schiet.
En hoe ik me alles tegelijk voel. Totaal aanwezig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten