Een hoed is geen spiegel |
Hoe we allemaal spiegels zijn voor elkaar.
In aanwezigheid van sommige mensen ga ik
gillen, bij anderen kruip ik volledig mijn hoofd in, bij nog anderen krijg ik
acute kramp, bij velen word ik vrolijk en zeldzame keren land ik met mijn twee
voeten op de grond, aard ik, grond ik.
Kortom: alle ontmoetingen tonen me stukjes van mezelf. Belangrijk om te onthouden
is echter: hoezeer ik me ook erger, hoe vaak ik ook in gedachten vlucht of de
neiging onderdruk om te gillen, het gaat niet om hen. Het gaat om mij. Diegene
die tegenover mij staat is mijn spiegel.
Niet zij of hij is verantwoordelijk voor mijn gronden of niet gronden, wegrennen of stranden, pijn of geluk. Ik ben het helemaal zelf.
‘Morgenochtend
tantrameditatie?’
‘Waarom niet’, zeg ik, ‘gisteren had ik het er nog
over. Lijkt me boeiend.’
‘Dus zin om mee te gaan?’
‘Yes.’
De ochtend daarop zit ik achterop een scooter en voel
ik zijn handen over mijn benen.
‘Ik voel je ontzettend aanwezig zo achterop.’
‘Ik zit dan ook tegen je rug aangeplakt’, zeg ik.
‘Je kan je armen om me heen slaan of je kan je aan de
scooter zelf vasthouden.’
‘Ik houd me wel aan de scooter vast.’
Maar dat is buiten hem gerekend. Hij legt mijn armen
om zijn middel als een dunne sjaal.
‘Hou je vast. Hier gaan we.’
Samen met hem en een zestal andere kleurrijke
onbekenden, dans, adem en zit ik mijn eerste tantrameditatie. In open lucht,
onder de palmbomen. We dansen op rieten matten. De plek is afgespannen door
kleurrijke doeken. Er speelt muziek. Hier hoor ik voor de eerste keer over een
5-daagse tantraworkshop. Heel erg seventies
allemaal. En toch niet té zweverig, want daarop knap ik af.
‘Ik wil heel
graag die workshop doen`, zeg ik na afloop. `Wat jij?’
‘Kan niet. Heb niet zoveel tijd meer hier. Ik vertrek
de laatste dag van de workshop.’
‘O. Jammer.’ Vreselijk jammer. Want uiteraard zag ik
al helemaal voor me hoe we samen deze workshop zouden doen. M. strekt zich uit op één van de matjes en
steekt uitnodigend een arm uit.
‘Mag ik tegen je aan komen liggen?’
Stomme vraag. Heb al lang die arm om me heen.
Later die dag de verlossende, niet mis te verstane
vraag, samengebald in een sms:
‘Ik ga een dutje doen. Een uur of twee. Misschien wil
je mij wekken?’
‘Doe ik’, sms ik terug ‘ik kom heel graag in je warmte
liggen.’
Twee lichamen vervlechten in elkaars taal.
Geen zoeken. Slechts vinden.
Niet kennen. Wel herkennen.
‘Waar kwam ik je al tegen? Je voelt zo vertrouwd.’
‘Ja, vreemd, hé. Geen idee. Dit is India. Dit land
doet rare dingen met mensen.’
‘Misschien’, zeg ik.
Ik begrijp: hij is mijn spiegel. En welllicht ook omgekeerd. Ik begrijp het uit alles wat hij zegt. En niet zegt.
De avond daarop verhuis ik naar het plaatselijk hospitaal. Acute diarree, totale uitdroging en een
gevaarlijk lage bloeddruk. Ik lig een uur of vijf aan het infuus, met Evi naast
me op het bed en de dokter van dienst in het bed naast het onze. Van elf ’s
avonds tot vier ’s nachts. Ik krijg vier zakken electrolyte en een zak
antibiotica door mijn lijf gepompt. M. verhuist
intussen naar een kokoshut elders aan zee: hij is dus buurman af. Het
wordt even stil tussen ons. De avonden daarna wil hij alleen nog magiër zijn:
‘Heb een goochelshow gepland in één van de cafeetjes
hier. Wil me hierop volledig concentreren.’
‘Begrijp ik’, zeg ik.
‘En trouwens: jij moet uitzieken.’
Ik begrijp de hint. Hij wil afstand houden, zich
vooral niet binden, geen emoties, geen niks.
‘Ik wil je geen pijn doen’, zegt hij.
‘Dat doe je niet.’
‘Ik hou er niet van mensen pijn te doen. Ik probeer
altijd voor iedereen het goede doen.’
‘Onmogelijk,’ zeg ik, ‘je kan nooit voor iedereen goed
doen.’
‘… gewoon eerlijk
zijn.’
‘Prima’, zeg ik.
‘Ik ben niet in de juiste periode van mijn leven om een
‘relatie’ of iets dergelijks aan te gaan. Ik wil me focussen op mijn werk, mijn
zoektocht naar binnen, mijn zelfontwikkeling.’
Ik lach om dat laatste woord –uit zijn mond klinkt het
als een duur hebbeding.
‘Dan hebben we dat alvast gemeen’, zeg ik. En ik meen
ook wat ik zeg.
Uiteraard betrap ik me in de dagen dat ik hem niet zie
regelmatig op de gedachte dat ik bij hem in de buurt wil zijn, iets wil
vertellen, een uitzicht wil delen, een arm over me heen wil voelen … en telkens
opnieuw haal ik mezelf terug naar het NU.
Het verlangen blijft, en op zich is dat best een fijn gevoel. En dat is
nieuw voor me: ik kan iemand missen zonder er volledig in weg te zakken. Gemis
en verlangen dragen enorm veel schoonheid in zich: het brengt me dichter bij mijn
zintuigen, bij de dingen die ik doe, voel, proef, zie, juist omdat ik wil delen
en er op dat moment niemand is om te delen.
‘Sorry dat ik
niet ben waar je me wenst te zijn’, laat hij me met een sms weten. Ik slik een
grote brok teleurstelling weg. Het is het beste zo. Heb zelf een zware
workshopdag gehad en mijn recente ziekenhuiservaring ligt nog zwaar op de maag.
Wordt vervolgd.
Wordt vervolgd.
'k Las onlangs nog ...
BeantwoordenVerwijderen"Als we elkaar ‘spiegels’ voorhouden, dan zien we onszelf tot in het oneindige gereflecteerd. Dit geeft het mooie inzicht dat we allemaal onderdeel uitmaken van dezelfde ‘collectieve ziel’"..
Peter