Vandaag zette ik mijn
eerste officiële stap op Griekse bodem. Ik reed de anderhalf uur lange rit
langs bochtige wegen naar de hoofdstad van Ikaria (voor wie niet meer kan volgen: ik woon nu op Ikaria) voor het aanvragen van
een taksnummer, nodig als je aankopen wil doen, zoals een abonnement voor een
mobiele telefoonad. Dit laatste had ik dringend nodig, want betaalde me blauw aan Paycards. En ik mag met recht en reden
trots zijn op mezelf: Griekse ambtenaars hebben geen kaas gegeten van de
Engelse taal, laat staan van aardrijkskunde, en heb dus met hand en tand de
Belgische identiteitskaart moeten verdedigen. In het Grieks, ja, in het Grieks.
En ik ben er trots op dat het me gelukt is.
‘Deze identiteitskaart
is niet geldig voor het aanvragen van een taksnummer. Heb je geen paspoort?’ Twee Griekse ambtenaars in koor, de ene met
luide stem en guitige ogen, de andere nors en stotterend met veel
speeksel, want spraakgebrek.
‘Ja, dat heb ik ook.’
‘En waar is je paspoort
dan?’
‘Thuis. In Gialiskari.’
Godverdomme shit, dacht ik, heb ik dat paspoort wéér
vergeten. En ‘thuis’ is anderhalf uur rijden van hier. Ik moet hen ervan zien
te overtuigen dat de identiteitskaart goed genoeg is. Ik wil niet nog eens over
en weer rijden.
‘Is België nog Europa?’
de ambtenaar met luide stem.
‘Euh ... ja, het ligt
in het midden van Europa’, zei ik. En ook: ‘Mijn paspoort heb ik nodig als ik
buiten Europa reis. Maar hier in Griekenland zou mijn identiteitskaart moeten
volstaan.’
De man met het
spraakgebrek draaide mijn identiteitskaart om en om in zijn handen.
‘Watst nmerrr vdez kt?’
‘Wat zeg je? Sorry, ik
heb je niet verstaan.’
‘Wat is het nummer van
deze kaart?’
(ik wees het hem aan)
‘En wat is je
familienaam?’
(ik wees mijn
familienaam aan)
‘En wat is dan je
voornaam?’
(ik wees mijn voornaam
aan)
‘En wat is je
geboortedatum?’
(ik wees de
geboortedatum aan)
Een andere ambtenaar werd
erbij geroepen. Een vrouw, en zij sprak wel een mondje Engels. Niet veel, maar
voldoende om in het Greeklisch te
converseren (een mix van Grieks en Engels). Ook aan haar legde ik uit dat mijn
identiteitsbewijs voldoende zou moeten zijn voor Griekenland. Gelukkig: ze
knikte bevestigend.
‘En wat is dan het
nummer?’
(ik wees het haar aan)
‘Okee’, zei ze, ‘vul
maar een formulier in voor haar’. De man met het spraakgebrek zuchtte, en
tastte in een berg papier naar een leeg invulformulier. Hij nam mijn identiteitskaart
maar raakte er opnieuw niet wijs uit.
‘Zal ik het formulier voor
je invullen?’ vroeg ik.
‘Ja, goed.’
(ik schrijf: mijn voor- en achternaam, naam
vader, naam moeder, land van herkomst, geboortedatum, de naam van het dorp waar
ik hier woon)
‘Heb je een postadres?’
‘Neen’, zei ik.
‘Is er iemand in je
dorp waar we eventuele brieven naartoe kunnen sturen?’
‘Euh ... ‘ zei ik.
‘Waar woon je?’
‘Gialiskari. Op de
heuvel achter Marinos’ supermarkt.’
‘Is het goed dat we
jouw brieven dan bij de supermarkt leveren?’
‘Euh ... ‘ zei ik
opnieuw. En ik voegde eraan toe: ‘Ken je ook Pantelis, de man die scooters
verhuurt? Hij woont naast de supermarkt.’
‘Ja’, zei hij, en ook
de andere man knikte.
‘Geef mijn brieven dan
maar aan Pantelis. Ik haal ze daar wel op.’
‘Goed. Dan doen we dat
zo.’
De man met het spraakgebrek
leek me tevreden. Op zijn dooie gemak nam hij het formulier weer van me over,
en typte de gegevens in op zijn computer. Maar ach, probleem: mijn naam bestaat niet uit Griekse letters, en hoe doe je dat alweer
op je toetsenbord, het schrift wijzigen? Ik heb wijselijk gevraagd of ik even
naar het toilet kon, zodat ik niet op zijn vingers hoefde te kijken, en hij
zich niet schamen moest om zijn ongeletterdheid. Bij mijn terugkeer,
was alles netjes in het computersysteem ingevoerd. Dacht ik.
‘Het nummer van je
kaart klopt niet. Het heeft twee cijfers teveel’, zei de man met het
spraakgebrek, nu norser dan nors.
‘Ach, laat die twee
laatste cijfers maar vallen’, zei de man met luide stem, ‘die horen er volgens
mij niet bij.’
‘Goed, als jij het
zegt. Dan voer ik het nummer in uitgezonderd de twee laatste cijfers.’
(ik moest een glimlach
onderdrukken; nummers van identiteitskaarten zijn blijkbaar niet zo belangrijk
als ze eruit zien)
Een druk op de
printknop en ta-ta-ta-taaaaa, daar kwam mijn Griekse taksnummer uit de printer
gerold. Nu was ik klaar voor de aankoop van een gsm abonnement.
‘Veel succes! Fijn je te
leren kennen. Welkom in Ikaria!’
(ja, heel welkom, zo
voelt het inderdaad)
In de winkel voor
mobiele telefonie: zowat hetzelfde verhaal. Een goeie deal. Met gratis gsm.
Handig, want nu kan ik ook met het Griekse alfabet leren sms’en.
‘En hoe betaal ik mijn
abonnement?’
‘Gewoon. Maandelijks in
het postkantoor.’
‘Ach zo. Cash?’
‘Ja, cash. Of hier,
maandelijks in deze winkel. Of je stuurt een vriend met je rekening naar hier,
dat kan ook.’
‘Stuur mijn rekeningen maar
naar Pantelis, de man die naast de supermarkt woont. Die ken je toch?’
‘Ja, geen probleem.’
Moet ik morgen wel even
bij Pantelis gaan koffiedrinken, en hem zeggen dat hij van mij rekeningen mag
verwachten ...