Ikaria - where wild poppies grow |
(Wat voorafgaat lees je in ‘Gedeelde Liefde, deel 1').
‘Wablieft? Je geeft je mooie man even vijf dagen ‘ruimte’ (lees: om zijn
vriendinnetje te ontvangen) en daarna sluit je hem zonder pardon weer in je
armen? Dat meen je toch niet? Komaan, zeg!’ Een niet aflatend geëmmer in mijn
hoofd. En toch: iets zegt me dat dit perfect kan. En dat ik me daar eigenlijk
helemaal niet slecht bij moet voelen. Als zij
niet was gekomen, zou ik nu niet geschreven hebben. Punt is: in mijn hart kan
ik een situatie als deze behoorlijk
verdragen. Niet gratuit, vanzelfsprekend of evident, maar behoorlijk. Moeilijkst
vind ik van mezelf te aanvaarden dat
ik een situatie als deze best oké vind. Het zorgt voor situaties, ja, dat wel.
Situaties dus.
Kan ook niet anders, want ik leef in een dorp van vijf honden, zes geiten, vier
schapen en een ezelskop. Kleine nieuwtjes zijn hier groot nieuws. En een
buitenlandse blonde als ik wordt hier kritisch in het oog gehouden. Aan de
overkant van mijn huis is er een kroegje van een voorschoot groot. Het is mijn
‘kantoor’ want er is WIFI. Zit daar mijn huisbaas aan een tafeltje: een norse
dwarskop met brede werkhanden en een scheve smoel. Geen woord Engels spreekt
hij, dus lees ik vooral zijn lichaamstaal.
‘Hoe lang blijf je nog?’
zodanig bars dat ik hieruit kan opmaken dat hij me liever kwijt dan rijk is.
‘Nog tot tien mei. Endaxi? Oké?’
Een wapperend handgebaar.
Teken dat het niet oké is. Er zouden andere gasten komen.
Dus knoop ik zo goed en zo
kwaad als het kan een gesprek aan, om met handgebaren tot een overeenkomst te
komen. Vraagt hij, zomaar uit het
niets: ‘Jij en hem samen?’ De naam van de man waarmee ik eergisteren nog wakker werd, valt luid en duidelijk op de vierkante meter vloer van het kroegje. Pittig detail:
het liefje van diezelfde man (hij: ‘we zijn niet echt samen-samen maar ik
ken haar al een jaar, ja’), zit aan een tafeltje buiten aan de
ochtendkoffie. Ze arriveerde gisteren op het eiland, totaal onverwacht. Goed mogelijk dat ze de norse stem van mijn huisbaas hoorde. Gelukkig
lopen er een dertigtal mannen met dezelfde naam rond.
‘Ochi’, hef ik mijn
wenkbrauwen. Een duidelijker ‘neen’ bestaat hier niet. En nogmaals: ‘Ochi’ met
mijn wenkbrauwen en geheven kin.
Mijn huisbaas gelooft me
niet. Hij richt een dikke vinger op mij en draait dan cirkels om zijn hand, het
gebaar voor een ring. Ik heb hier een vent gevonden en ik moet en zal hier trouwen,
zo vindt hij. En nogmaals klinkt die naam die niet uitgesproken mag worden. Niet
nu zij buiten … Ik werp hem een
verontschuldigend lachje toe, stap mijn ‘kantoor’ uit en begroet de vrouw
waarvan ik hoop dat ze dit gesprek niet hoorde.
Een dag later opnieuw een situatie: twintig
mensen rondom kleine tafeltjes. Tafeltjes overladen met wijn, raki, bier en
kleurrijke schoteltjes couscous, huisbereide kip, varkenskoteletjes en manden
brood. Schuin tegenover me zit de man waarmee ik eergisteren nog enz. Naast hem zijn vriendinnetje. Ik word geacht
mijn mond te houden. Doet het me iets? Ik probeer mijn cool te behouden, maar ik geef toe: makkelijk is het niet. Op
zeker ogenblik houd ik het niet meer uit en ga ik met opzet naast haar zitten.
Het verandert mijn perspectief (ik hoef niet zo dringend de hele tijd op hen te
kijken) en het geeft me de kans om met haar kennis te maken. Ik moet wel, vind
ik, want niets tegen haar zeggen zou achterdocht wekken.
‘Jij van Ikaria?’ (ik weet
dat dat niet zo is, maar zoals afgesproken doe ik alsof ik nooit eerder van
haar hoorde)
‘Neen. Van een ander
eiland. Maar ik werk op Lesbos.’
‘Wat doe je voor werk?’
(ik weet dat ze huisdokter is – ze heeft groene ogen onder fijn geëpileerde
donkere wenkbrauwen)
‘Ik ben dokter.’
‘Huisdokter?’
‘Ja. Maar ik studeer ook
nog. Specialisatie.’
‘Wat?’ (ik weet dat ze
radiologie studeert – ze heeft een intelligente blik)
‘Radiologie.’
‘Echt? En wat brengt je in
Ikaria?’
‘Hem.’ (ze wijst de man
waarmee ik eergisteren enz. aan)
‘Ach, zo! Al lang samen?’ (ik weet: een jaar en nog wat, maar ze zijn niet samen-samen)
‘Een jaar en nog wat. Maar
we zijn niet echt samen-samen.’
Ik vind haar, deze jonge
vrouw, sympathiek en van een unieke schoonheid. Hij heeft groot gelijk
dat hij op haar valt. Zijn keuze getuigt minstens van goede smaak. Tegelijk razen ergens ver weg in mijn hoofd kleine stemmetjes: eentje spuwt jaloezie, een ander gilt afgunst, een derde brult woedend. Ik probeer het niet toe te laten, maar ik weet: ze zijn
er, die donkere gedachten. Ik kijk ernaar van op afstand terwijl ik in haar lichte
ogen kijk. Ergens heb ik het vertrouwen: hij komt terug naar me toe. En dat is voorlopig de
enige gedachte die ik mijn hoofd toelaten wil.
Niet veel later haak ik af
en concentreer ik me op het gesprek dat aan mijn andere zijde gaande is. Van
aan de overkant gooit ‘de man die eergisteren nog enz.’ me een stiekeme blik
toe. Ik antwoord zonder woorden, zonder het minste gebaar.
Vijf dagen later -
eindelijk - het verlossende telefoontje: ‘Vanavond kom ik.’ Ik stel
geen vragen. Wil niet weten wat of hoe en waarom en of ze nu nog samen-samen
zijn of niet. Dan een bedremmelde man op mijn stoep die zijn armen om me heen
slaat, zucht en zegt:
‘Dit doe ik nooit meer. Echt nooit meer.’
Verbluffend mooie foto's zijn getuigen van je ontroerende openhartigheid. Veel liefs Joey en geniet !!x
BeantwoordenVerwijderenThanks Koen! Die foto's zijn een makkie: Ikaria is zodanig mooi dat ik niet weet waar ik mijn camera het eerst op moet richten.
BeantwoordenVerwijderenHoi, wat een geweldige web-blog. Ik meestal uren op het net lezen blogs over verschillende onderwerpen. En, ik wil u loven voor het schrijven van een dergelijk fantastisch artikel. Ik denk eerlijk gezegd is er een vaardigheid aan het schrijven van artikelen die slechts zeer weinig bezit ja en je kreeg het. Dit is echt informatief en ik zal zeker zie mijn vrienden hetzelfde. Bedankt.
BeantwoordenVerwijderenGolden Guernsey Goats