Translate my blog

woensdag 25 april 2012

Kruispuntliefde


luchtzwemmen op het op één na hoogste punt van Ikaria: Erifi

De voorbije dagen bracht ik tijd door met mijn postkaartvriendje. (lees ook: Postkaartvriendje, 10 maart). Hoezo want die zat toch in een ander werelddeel? Goh, ja, wel, ach … toevallig kwam hij voor een dag of vier overwaaien. En ook niet zo toevallig, want het was paastijd en dat staat in orthodox Griekenland synoniem voor ‘familietijd’. En daar worden werelddelen voor overbrugd.
Gedurende een week losten tjokvolle schepen hier hun Atheense lading. Op één van die schepen: mijn postkaartvriendje, in een familiaal postpak gestopt met een opzichtige strik eromheen (hij kwam samen met zijn ouders en een neef). Intussen was het driekwart jaar geleden dat ik hem zag, en ik wist niet waar, wanneer of hoe we elkaar zouden terugvinden.

’s Avonds laat telefoon: ‘Waar ben je?’ Weinig later spoel ik per scooter aan bij het hotel waar hij verblijft. Meet the parents. En de neef. Nog daarna: ons nieuwe ontmoeten.
‘Er is geen ons’, zegt hij. In bed, onder twee dikke dekens want het is ijskoud, klaren we de lucht tussen hem en mij. ‘En die zal er ook nooit zijn.’

We liggen in een huisje bovenop een heuvel. Een oud stenen huisje met metersdikke muren. Het bed grenst aan een laag raam, en zo lijkt het of we op een mini-eiland liggen, er komt geen eind aan dat bed van ons. We drijven over uitgestrekte boomgaarden, naar rotsen diep beneden ons, naar een wilde zee. Aan de andere kant van het dunne vensterraam loeit een gure stormwind. 

 ‘Dit is een eiland’, vervolgt hij langzaam. Trage woorden overbruggen het ravijn aan tijd dat tussen ons ligt. ‘En dit eiland lééft van de roddels. Ze weten hier zelfs welke kleur van onderbroek je draagt.’
‘Dus je hebt liever dat niemand van ons af weet?’
‘Er is geen ons. Hoe kan het ook? Wat hadden we samen? Drie dagen? Vier? Als jij niet met de postkaarten was doorgegaan … tja … dan had het ergens opgehouden.’
Zijn uitspraak steekt. Natuurlijk ligt het initiatief niet uitsluitend bij mij. Maar ik zwijg.
Ik ga de boomgaard in en raap citroenen en sinaasappelen. Hij snijdt brood aan en zet koffie. 

‘Je bent erg speciaal voor me’, zegt hij. ‘Je steunde me met postkaarten op een moment in mijn leven dat dat één van de weinige vormen van steun was die ik toelaten kon, zo gefocust was ik op mijn eindwerk. Mijn sociaal leven was nul. Het was een erg welkome steun. Dus dat is speciaal. De afstand. En toch dichtbij.’ 
(De maanden dat ik in India zat (en postkaarten stuurde), zat hij gekluisterd aan zijn laptop, en schreef hij zijn Phd. Van ‘s ochtends tot ‘s avonds leefde hij in bibliotheken, in boeken, in woorden.)
 ‘Als ik je zo hoor’, zeg ik, ‘mag ik nog van geluk spreken dat je überhaupt wilde communiceren met mij. Want ik stal behoorlijk wat van je tijd.’
‘Tuurlijk wilde ik contact met je. Nogmaals: jij bent erg speciaal voor me.’
En dan hoor ik het eindelijk. In zijn stem: nattigheid.
‘In een ander werelddeel, in een ander tijdskader, zie ik een andere vrouw.’
‘…’
‘Twee maanden nu. Ze draagt dezelfde naam als jij. Erg verwarrend.’
‘Weet ze van mijn bestaan?’
‘Neen.’
‘Wat doe we dan hier?’
‘Jij was de eerste. Ik kende jou voor ik haar kende.’
‘Ach zo’, zeg ik, maar begrijp niks van zijn logica.

Ik weet even niet wat te denken. Ja, ik wil hem in bezit nemen. Ja, ik wil dat hij zegt dat ik de enige ben. Maar tegelijk weet ik dat dat zinnetjes zijn waar ik al lang niet meer in geloof. Grote kans dat ik nooit genoeg zal hebben aan één man. En ook omgekeerd: de meeste mannen die ik ontmoet, hebben zelden genoeg aan één vrouw. Dus hoe doen we dat dan?

Ergens ver weg in een metro danst ze. Zij leeft in zijn 'time frame', zijn werelddeel. Niet ik.

Erifi, Ikaria

Punt is dat ik de confrontatie voelde met mijn -uiteraard irreële- verwachtingen. Want hoezeer ik ook probeerde om géén verwachtingen te hebben, mijn reacties en gevoelens op de informatie die hij me gaf, logen er niet om. Ik werd jaloers en verdrietig tegelijk. En waarom? Om niks. Om verlangens en dromen die geen deel uitmaken van de realiteit. Want wat hij zegt, is waar: er is geen ‘ons’. En die is er ook nooit geweest.

‘Wij zijn kruispuntmensen’, zegt hij. En ik hoef niet te vragen wat hij in godsnaam bedoelt. Ik zie het plaatje meteen, omdat hij met dit woord een idee uitdrukt dat ik zelf al had bedacht, maar nooit eerder onder woorden bracht. Kruispuntliefjes. Dat zijn we, voor de volle honderd procent. We ontmoeten elkaar op belangrijke kruispunten in het leven. En het is het leven zelf dat hierover beslist.  Het is een loslaten van verlangens, en een verwelkomen van wat op je weg komt. Dat is net de schoonheid van zulke ontmoetingen. Uiteraard kan je niet zelf beslissen over zo'n kruispuntmomenten. Zo werkt het niet. En dat is het mooiste en meest lastige tegelijk.
'In de momenten dat we bij elkaar zijn', zegt hij, 'delen we ons hele zelf. Jij en ik zitten in dezelfde levensfase: we zijn op zoek naar onze ziel. Wie ben ik? Wie ben jij? Wat is dat, het leven? In die zin vinden we elkaar telkens opnieuw, hebben we elkaar nog wat te leren.’

Ik huil zonder te weten waarom. Misschien van opluchting, omdat er eindelijk woorden bestaan voor wat wij tweeën zijn. We zijn geen 'ons', we zijn een ‘wij’ die nooit eindigen zal, omdat ze er in de eerste plaats nooit is geweest.

Terwijl ik dit schrijf, is hij alweer vertrokken. Hij zit hij op zee bij acht Beaufort. Ik maak me zorgen. Stormweer als dit is gevaarlijk. Ik klap mijn laptop dicht en stap de douche in. Alles wat me van hem nog rest, een geur, een verloren haartje, spoel ik van me af. Ik laat het toe: een oerschreeuw van ergens diep vanbinnen. Dan niets meer. 


Erifi, Ikaria

vrijdag 20 april 2012

Vrije liefde


Winterlaarzen en toch strand - Ikaria in april!

‘Ik geloof in partnerrelaties die gebaseerd zijn op totale vrijheid. Free spirits. Vrije zielen. Alleen vrije zielen kunnen elkaar in de kern ontmoeten. Precies omdat ze niets van elkaar verlangen. Ze willen niet oordelen of in een hoekje duwen.’

Aan het woord: Ikaros, een jonge dertiger, genoemd naar het eiland waar ik nu verblijf. We zitten op een paasfeest. Een veertigtal mensen zitten rond lange tafels geschaard met daarop varken van het spit, brood, wijn. Ikaros geeft woorden aan een concept dat ik heel graag wil begrijpen maar waarover zodanig veel misinterpretaties over bestaan ik niet meer begrijp wat het precies inhoudt. Is het een vrijgeleide voor ‘doen waar je zin in hebt’? Zijn er grenzen aan die vrijheid? Of: is het een jammerlijke poging me te versieren?

Ikaria staat wijd en zijd bekend om de tolerantie van de bewoners. Je godsdienst? Je politieke overtuiging? Niemand maalt er om.  Dit is bijvoorbeeld één van de weinige Griekse eilanden waar een vrouw zonder probleem in haar eentje in een ouzeria of kaffeneio kan zitten én bovendien een drankje kan bestellen zonder daarbij aangestaard te worden door het –overwegend mannelijke- publiek. In Ikaria staan man en vrouw min of meer op gelijke voet.   

Over de jaren heen heeft de buitenwereld deze tolerantie een tikje ruimer geïnterpreteerd: rond het concept ‘vrije liefde&Ikaria’ is er een heuse cult ontstaan. Tijdens de zomermaanden zakken duizenden rugzaktoeristen (voornamelijk uit de Griekse grootsteden, o.a. Athene en Thessaloniki) af naar Ikaria. Ze komen voor datgene waarvan ze denken dat het hier in Ikaria om gaat: vrijheid in de liefde. En ‘liefde’ lees je dan als ‘seks’. Ze hebben dat ‘van horen zeggen’, en die wijsheid zetten ze op de vele panagiria hier om in de praktijk. In de bossen rondom de panagiria: neukende paartjes alom. En je hoeft daar echt geen bril voor op te zetten. En dat de plaatselijke mannen blij zijn met de karrevrachten aan vers vrouwelijk vlees, is een publiek geheim. Wat de eilandvrouwen hierover denken, werd me pas na een gesprek met de plaatselijke psycholoog duidelijk: ze slikken en zwijgen. Of ze slaan evengoed een buiteneilandse man aan de haak (en ook hier zwijgen ze over).

‘Mooi in theorie’, zeg ik tegen Ikaros, ‘maar laten we een kat een kat noemen en in zulke dingen niet al te romantisch zijn. Bedoel je dat je, zoals veel mannen hier, een vrijgeleide wil tot heftige neukpartijen?’

‘Neen!’ klinkt spontaan het –verrassende- antwoord. ‘Dat is een typische puriteinse, erg beperkte visie, dat is het idee van de zomertoeristen. Vrije liefde betekent veel meer dan vrije seks. Het heeft alles te maken met het loslaten van bezit: mensen kunnen elkaar niet of nooit bezitten. Vrije liefde is geen synoniem voor het hebben van veel partners tegelijk. Je kan bijvoorbeeld kiezen voor één vrouw, maar haar wel de keuze laten of ze jou ook als enige wil kiezen. Je mag dat niet bij voorbaat van haar verwachten. Je mag ook niet gaan verwachten dat ze zichzelf helemaal in het teken van jouw leven, jouw interesses, jouw verlangens gaat zetten. De fout die we vaak maken als we een partnerrelatie aangaan, is dat we het samen hebben van een huis, op gelijke voet stellen met het hebben van elkaar. Je kan mensen niet bezitten, niet in een keurslijf dwingen.’
‘Maar we kunnen ons leven toch wel in het teken van de ander zetten?’
‘Ja, maar dat is dan jouw vrije keuze. En nogmaals: dan mag je dat niet als vanzelfsprekend beschouwen dat je partner dat ook doet. Jezelf in het teken van de ander zetten is echt niet evident. Uiteindelijk wreekt zich dat, want in realiteit verloochen je jezelf.’
Juist’, zeg ik, en dan probeer ik volgende gedachte uit. Stel dat ik een man zou ‘hebben’ (ook al in mijn woordkeuze druk ik bezit uit). Stel dat ik ontdekken zou dat hij de lakens deelt met een andere vrouw. Dan is dat zijn keuze. Deze ontdekking zou mij pijn doen vanuit de gedachte dat hij mijn bezit is (zijn lichaam is van mij! zijn liefde is van mij!). Maar als ik dezelfde ontdekking zou doen vanuit de gedachte dat hij mijn bezit niet is, en dat ik hem daar de vrije keuze in laat, ontstaat er misschien iets veel mooiers: de pijn van het verlies van bezit vervaagt.

Ik laat de gedachte los.
‘Liefde kan je niet bezitten’, zeg ik.
‘Neen, gelukkig niet. Echte liefde moet je delen, precies omdat het te groot is om alleen voor jezelf te houden.’
‘Het idee blijf toch moeilijk’, zeg ik, ‘misschien ben ik te jaloers, is mijn vertrouwen te klein.’
‘Vanuit wantrouwen word je bezitterig, inderdaad. Vertrouwen brengt een enorme vrijheid met zich mee. Vertrouwen in het leven. En in elkaar.’
‘Onvoorwaardelijk’, doe ik er een schepje bovenop.
‘Yep.’

Wat later raak ik in een lang gesprek verwikkeld met twee Atheense vrouwen. Plots verdwijnt er eentje. Naar de keuken toe, wat te drinken halen, even een ander gesprek aanknopen, denk ik in mijn onschuld. Een andere aanleiding had ik niet gezien. In werkelijkheid gaf ze een veel fysiekere invulling aan haar verdwijnen. De volgende dag –ik ontmoet haar op het strand- schrik ik me een bult. Ze had een fijne nacht achter de rug, met jawel, ‘uitwisseling van lichamen’. Hoezo had ik dat niet gezien? En wanneer dan? En met wie? Vooral op mijn laatste vraag, bleef ze me het antwoord schuld. Ik verbijsterd. Hoe had ze me dat geflikt? Want in mijn herinnering was ik zowat de hele tijd met haar in gesprek geweest.
‘Weet je nog dat ik even naar buiten ging om sigaretten uit mijn auto te halen?’
‘Ja’, zeg ik.
‘Wel, toen’, zegt ze. En dan trots: ‘Een late twintiger. En het moet gezegd: een jongere man is verbazend geweldig.’
‘Maar je was zo snel terug?’
‘Nee hoor. Dat is waarschijnlijk omdat jij helemaal opging in het muziek maken.’ Voor alle duidelijkheid: ik zat ondertussen naarstig onschuldig te kloppen op een tamboerijn, geprangd tussen een talentvolle violist en een niet onknappe bouzoukispeler.
‘En? Mag ik weten wie?’
‘Neen’, zei ze, ‘dat moet geheim blijven.’

Vrije liefde ontwikkelt zich razendsnel.
Vrije liefde gaat onopgemerkt.
Over vrije liefde die in de praktijk wordt gebracht, wordt gezwegen.

En de andere vrouw? Zelfde verhaal. Alleen had ik het bij haar wel voelen aankomen. Niet voor niets zag ik achter alle ruggen heen een hand voortdurend over haar onderrug strijken. ‘En?’ vroeg ik ook haar de volgende dag.
‘Bwah.’

Uiteraard vraag ik me nu af welke verhalen de andere vrouwen –nog zo’n vijftiental aanwezig op het feest- aan hun lijf hebben geplakt? 

Wie ging met wie naar huis? 
En wie houdt waarover zijn mond?
En worden ze daar nu echt gelukkiger van?

Ik tamboer


Lentebloesem in Ikaria - Marina en ik

Een paasfeest op Ikaria betekent: varken of geit aan het spit, brood, sla en groentegerechtjes, brood, liters en liters huisgestookte wijn en … muziek. Live aan tafel. Bij voorkeur: Rembetica  of de muziek van de jaren ’30 en ’40 van de twintigste eeuw, ontstaan in de gevangenissen en underground wereld van de Griekse steden. In deze muziek hoor je hoop, spijt, verlangen, verdriet … en ik speelde mee. Uren aan een stuk. 

Hoezo ik muziek spelen? Ik die amper een do van een re kan onderscheiden? Ik rammelde met het enige instrument dat ik zonder schroom durf te bespelen: de tamboerijn … tot een uur of zeven in de ochtend. De tamboerijn als een nieuw ontdekt verlengstuk van mijn handen. Ik tamboer, jij tamboert, wij tamboeren allemaal graag!

‘Ik bewonder je’, zei Thanassis, een Atheense muzikant, bij zijn vertrek zo om en bij zes in de ochtend.
‘Huh? Waarom?’ Ik kon me niet herinneren dat ik die nacht iets van waarde had gezegd. Integendeel.
‘Hoe je hier’, vervolgde hij, ‘temidden van veertig vreemden, een vreemde taal en vreemde gewoontes, gewoon helemaal jezelf bent. Je gaat volledig op in wat er gebeurt. En je speelt muziek alsof je nooit anders deed. Daar ben ik jaloers op. Ik zou dat niet kunnen.’

Zijn uitspraak verraste me. Voor het eerst werd ik geconfronteerd met een verandering die zoetjesaan in mij bezig is. Het bewijs van een uitstapje uit mijn verlegenheid. Want inderdaad, een jaar of twee geleden zou ik niet zo losjes muziek hebben gemaakt. Ik zou trouwens nooit in mijn eentje een feest als dit zijn durven binnengaan, want ja, dat deed ik hier, helemaal in mijn eentje partycrashen.

Ter verduidelijking van de foto's: paasnamiddag bracht ik door in de tuin van Wim en Marina (vrienden hier). Tegen de avond aan scooterde ik in mijn eentje naar een ander feest, waarop ik via via uitgenodigd was. Vandaar het partycrashen.


Fytema, Ikaria. Uitzicht vanuit tuin Wim&Marina.

paastafel

donderdag 19 april 2012

Nooit kan ik bedenken

On the road - Ikaria
 
Hoe gelimiteerd het menselijk denken is, ondervond ik anderhalve maand geleden in India, op het moment van een beslissing. Ik moest een keuze maken: ga ik terug naar België of niet? Wat me het meest aan keuzes irriteert? Dat ik onmogelijk kan bedenken wat de gevolgen van die keuze zullen zijn. Ik probeer het nochtans, dag en nacht als het moet, om alle mogelijke scenario's uit te dokteren. Schiet ik daar wat mee op? Neen. Tuurlijk niet. 

Een week of twee voor mijn geplande terugkeer uit India naar België: twijfel! Ik wilde heel graag in Azië blijven en tenzij het regelen van enkele praktische zaken, had ik geen enkele reden om terug naar huis te keren. Of tenminste: ik kon weinig redenen bedenken. Probleem was echter dat ik India uit moest, en ook twee maanden uit India moest wegblijven (wij arme Belgen zijn echt benadeeld wat visums voor India betreft). Mijn terugticket India-België kon ik vooruitschuiven in de tijd, maar niet wijzigen van plaats. Ik moest dus sowieso terugkeren naar India om van daaruit naar België te kunnen vliegen ...

Ik maakte de hele denkoefening: ik vertrek vanuit India naar Sri Lanka. Daar blijf ik een maand in een meditatiecentrum. Daarna ga ik rondtrekken in Nepal voor nog een maand of langer, om dan ergens half mei terug te keren naar India, en van daaruit weer naar huis. Maar plots werd ik overvallen door angst, leken die extra drie maanden ab-so-luut onoverbrugbaar. Iets lokte me naar huis. Alsof ik enkele belangrijke dingen te regelen had. Wat in zekere zin ook wel zo was.

Zoals reparaties aan mijn verhuurde woning, bijvoorbeeld. Of mijn werk (dat ondertussen al twee jaar op me wacht). En beslissingen over mijn huis en mijn werk wilde ik vanuit België maken, en niet vanuit India. Alsof ik eerst weer aan mijn lijf wilde voelen wat ik achterliet.
In mijn paniek over al deze te nemen beslissingen –ik dook er volledig in, alle negatieve twijfelgedachten overspoelden me in alle hevigheid - wist ik niet op welke manier ik moest luisteren naar mijn paniek.
Uiteindelijk, na een week twijfelen, het uitzoeken van visa's, het aankopen van een ticket India-Sri Lanka (weggegooid geld dus, want heb het nooit gebruikt), besloot ik om toch weer naar huis te keren en ‘de dingen’ te confronteren.

Dat wat gerepareerd moest worden, repareerde ik: een scheurtje in een muur, een scheve lade in een kast, een losgekomen vloerplint, een haperend slot aan een deur. Dat wat geordend moest worden, ordende ik. Rekeningen, verzekeringen, aanvragen, belastingen. Belangrijk? Neen, deze dingen niet. Wat dan wel? Werk. School. Mijn job als leerkracht Nederlands. Eens thuis, begreep ik dat ik thuis moest zijn om hierover een goede beslissing te maken. Om te voelen wat ik niet bedenken kon. Ik maakte een keuze door eerst weer contact te maken met wat was: school, collega's, directie. En dit lijfelijk contact (horen, zien, proeven, voelen ... alle zintuigen tegelijk) had ik nodig om mijn beslissing honderd procent te voelen. Want zo ben ik: ik moet kunnen voelen. Ergens heen stappen en voelen of het goed voelt. De dingen uitdenken kan ik niet, precies omdat ik niet, nooit, never helemaal precies kan uitdenken wat met mijn beperkte hersenen niet voor te stellen valt.  
Eerst voelen. Dan beslissen.
 

Aan het eind van een reeks grote en kleine beslissingen zette ik me in de woonkamer van mijn ouders aan een grote tafel. Ik stalde de toegestroomde papieren voor me uit. Ik perforeerde gaatjes in elk blaadje papier dat me de voorbije maanden werd toegestuurd. Dan stopte ik ze één voor één in gekleurde ringmappen: rood voor geldzaken, geel voor verzekeringen, blauw voor werk. Zo controleerde ik het leven dat voor mijn neus en tegelijk mijlenver van me af lag.

'Het leven leidt me in richtingen die mijn denken niet kan voorzien', kriebelde ik in mijn kleine notitieboekje. En het is waar: het menselijk denken is zo gelimiteerd. Nooit kan het bedenken wat zal zijn. Het kan slechts vertrekken vanuit het nu en fantaseren. Maar de werkelijkheid gaat altijd zo veel verder dan wat ik zelf kan bedenken.

Heb ik nu spijt van mijn terugkeer? Neen, ik probeer geen spijt te hebben van mijn keuzes, ook al vind ik dat soms moeilijk. Nu ben ik in Ikaria. Ik had evengoed in Nepal kunnen zijn. En over een week of drie vertrek ik naar Lesbos. Terwijl ik ook graag in Italië ben. Maar op drie plaatsen tegelijk kan ik niet zijn. Misschien in juni nog Italië. Misschien, want dat vraagt weer vermoeiende nieuwe beslissingen. Nu eerst zijn waar ik ben: in Ikaria. In Sourta Ferta, de ouzeria van mijn buurman Adonis. Hij draait een sandwich om in de grill en serveert koffie. Ik schrijf.

donderdag 12 april 2012

TIK en TAK

zo schrijf ik blind

Wat was: TAK
Ochtend. Ik wandel het woonkamerrestaurant van mijn buren in. Rondom een kleine tafeltje: drie houthakkershemden aan de koffie. Goed mogelijk dat ze al twee uur aan dezelfde koffie zitten. Tijd bestaat hier niet. 
Ik koop een gouden pot honing.
‘Posso kanni afto?’ Hoeveel kost dit? vraag ik terwijl ik naar de honing wijs. 
'To meli?' (de honing)
'Nè.' (Ja)
'Deca auvro.' (Tien euro.)

Wat is: TIK
Ik schrijf blind vandaag. Blind omdat ik per se buiten wil zitten met mijn computer en omdat het licht van mijn computer niet voldoende is om mijn schrijven te belichten. Het licht van buiten is te sterk, ook al zit ik in de donkerste schaduw van mijn huisje. 

Wat ik zie in de weerspiegeling van mijn scherm: mezelf, mijn rikketikkende handen. Ik draag een zwart wollen truitje met wijd open hals. Zo voel ik de wind beter aan:-)
Ik neem een slok thee: groene thee met gouden honing. Een geit mekkert. Vandaag weet ik hoegenaamd niet waarover te schrijven. 

Wat was: TAK
‘I am happy’, riep ik gisteravond op mijn scootertje. Ik reed de kustweg af. Het was een uur of acht ’s avonds en bijna donker. Toch droeg ik nog een zonnebril om de vliegende beestenboel uit mijn ogen te houden. 'I am happy', riep ik. En prompt waren daar tranen. Ge-e-mo-tioneerd … dus waarheid. Mijn waarheid. Die tranen … ik word er soms absoluut knettergek van, maar ik wil ze aanvaarden voor wat ze zijn: dat ze een teken zijn voor mijn waarheid. Als er tranen opwellen, weet ik dat ik voor mezelf een kern van waarheid heb geraakt.

Diep gelukkig: niet vanuit een resem gedachten die ik zo vaak gebruik om mezelf op te peppen. Zoals in de spiegel kijken en tegen mezelf zeggen ‘wat heb ik een mooie jurk aan’, of de afwas doen en zeggen ‘dat heb ik goed gedaan’ of ... neen, oppeppers als deze worden door mijn hersens gestuurd en dat is niet wat ik bedoel. Ik bedoel dat niet te stelpen geluksgevoel dat opborrelt zo van ergens aan mijn onderbuik, en omhoog schiet naar mijn hart en ik moet dan diep ademen en iets vreselijk luid schreeuwen omdat ik het niet houden kan. Dat soort geluk bedoel ik. Het enige geluk dat ik helemaal en voor niks kan delen met anderen, gewoon omdat het niet van mezelf is.

Wat is: TIK
De geit houdt op met mekkeren. Toch is het niet helemaal stil. Hommels zoemen af en aan. Soms probeert er eentje het deurgat van mijn kamer uit, maar helemaal binnen vliegen ze niet. Ik vraag me af waarom.

Er ligt nog een dag voor me uitgestrekt. ’s Ochtends weet ik meestal niet waar ik ’s avonds eindigen zal. Strak plannen doe ik allang niet meer. Ik sta op en trek een truitje aan. Ik haal ook nog wat thee. Zonet liep er een man de achtertuin in. Hij loopt naar de geiten toe. Hij ziet me zitten. Wat zou hij denken? Zie daar een moderne blonde griet achter een laptop. Tss.Tss. 

Wat was - TAK
In gedachten verhuis ik mezelf even naar Italië. Ik zit bovenop een grasheuvel, niet ver van Bologna. Het uitzicht is weids. Ik zit een uur of twee, volledig één met al het leven rondom mij. Ik ben dat leven. Ik sta er niet buiten. Ik ben in mijn lichaam maar het is niet van mij alleen, niet meer of minder dan alle lichamen rondom mij: dat van een bij, een vlinder, een worm, een mier, of zelfs het ranke lijf van een grasspriet in de wind. Ik ben gemaakt van hetzelfde materiaal: energie. Ik zit doodstil bovenop die heuvel en toch beweegt alles in mij. Een vuurbal aan energie. Zoveel kracht. En tegelijk zo rustig. Zo sereen.

Wat is - TIK
En terwijl ik dit schrijf, springt geheel onverwacht ‘Skype’ aan, en dringt Italië hier in mijn Griekse wereld binnen. Een 'vrolijk paasfeest' en een 'come stai e dove sei?' uit Bologna. Wel, wel, wat een toeval weer. ‘Ben goed in Ikaria', typ ik terug, 'met zeezicht en geiten.'


Evdilos - Ikaria

woensdag 11 april 2012

Waar ben ik?

schaapjes tellen in Ikaria

Vroege ochtend, half maart

Met een vaag gevoel van tevredenheid word ik wakker. Even nadenken: waar ben ik? Het voorbije jaar verhuisde ik zo vaak van kamer en bed dat mijn lichaam niet meer volgen kan. Resultaat: in elk bed ben ik overal tegelijk. Van zodra ik me uitstrek op iets dat lijkt op een matras, hoef ik slechts mijn ogen te sluiten om precies te zijn waar ik wil. In Tiruvannamalai, Chennai of Kodaikanal. In Colombo, Antwerpen of Brussel. In Bologna of Rome. In Athene. 

Maar waar word ik NU wakker?

Met gesloten ogen voel ik het hoge houten beddenhoofd, de zachte kussens in mijn rug. Ik steek een hand uit van onder de lakens: yes, daar voel ik de stugge haren van een oud knuffelbeest. Ik lig in het ouderlijk huis, in de stilte van de Kempen. Twee weken geleden landde mijn lichaam in Brussel, maar mijn geest daalt nu pas, langzaam o zo langzaam neer in dat verhuisde en gevlogen lichaam.

Door het open raam hoor ik het kraaien van een haan. De rode cijfers van het digitale klokje boven mijn hoofd zeggen twintig over vijf. Iets vertelt me op te staan. Ik hijs me het bed uit en trek een dikke wintertrui over het hoofd. Dan sluip ik de trap af, de keuken in. Het huis is stil. In keukenkasten zoek ik thee, suiker. Ik zet een pannetje op een keramische kookplaat en kijk toe hoe deze het water verhit, opjaagt, uitdaagt tot koken. 'Chai', denk ik, 'thee', en ik hoor weer de stem van een verkoper op een Indische trein: Chai-chai-chai-chai-chai!

Nog geen vijftien dagen geleden zette ik thee in een Indische keuken. Door het open raam hoorde ik blaffende honden en het onophoudelijk gekras van acht kraaien in een boom. De dagelijkse ochtendmantra schalde door luidsprekers ergens ver weg: Ohm mani padme hum. Zonnebloemen draaiden hun kopjes naar me toe. Schoolkinderen in nette donkerblauwe V-halskraagjes huppelden voorbij: 'Hi, Miss! Good morning, Miss! How are you?'

Ik dwaal de tuin in. Een groepje merels vecht om het winterzaad. De kat jankt om haar ochtendbrokken. Niet veel later vlucht ik -het is me te koud- terug het slapende huis in. Ik hou van dit soort stilte: geen stemmen, geen lawaaiige ochtendradio, geen schreeuwerige krant. Pure gelukzaligheid: de vrijheid om te dwalen en daarna te schrijven in dit ochtendlijk niemandsland.
Gisteren nog kon ik niet ophouden met verlangen naar wat niet meer was: de hete Indische middagzon, de stoffige straten, de felle kleuren en het onophoudelijk wiebelen van hoofden: 'Yes, madam, of course, madam.' 

Omgekeerd gebeurde dit ook: dan zat ik op een schommel in de schroeiende Indische middagzon te wensen om een koude windvlaag in mijn nek. Of dan was er dat plotse felle verlangen naar een strakke jeans om mijn billen (in India draag ik voortdurend brede Ali Baba flodders), of naar het hartstochtelijk rennen naast mistige velden, al dan niet in de geur van Kempische paardenstront.
Ook vandaag is het vroege ochtend. Maar maart is reeds lang voorbij. Ik hield bovenstaand stukje schrijven een maand in de kast. Nu haal ik het er uit. 

het uitzicht uit mijn raam - nu
 
Vroege ochtend, april 

Nog steeds dit gevoel van tevredenheid bij het wakker worden. 
Ik denk na: waar ben ik nu?
Ik steek een hand uit van onder de dekens. 
Ik voel ruwe schapenwol, een nachtlamp naast het bed. 

Door het open raam hoor ik het mekkeren van een geit. Ik stap het bed uit en zet de deur van mijn kamer wagenwijd open. Ik zie de zee en een strakblauwe lucht belooft me zon in de haren.
Ik ben in Ikaria. En ik verlang (nog) niet naar India, niet naar België of Italië. Ik ben in de stilte van mijn huis. Vandaag bezoek ik een waterval. Ik neem waterverfjes mee. Ik kruip een scooter op. Ik geniet. 

maandag 9 april 2012

Geboren reiziger

'Pas in de woestijn lukt het mij om met mijn ziel te praten.'

Omdat ik ‘De Aleph’ las van Paulo Coelho en omdat hij daarin schrijft wat ik zelf wilde schrijven:

(p.78) 
‘Leven is het experiment aangaan en niet voortdurend te denken aan de zin van het leven. Natuurlijk hoeft niet iedereen Azië te doorkruisen of de Camino de Santiago te lopen. (…) Een vriend van me kreeg grote spirituele openbaringen op momenten dat hij naar zijn slapende kinderen keek. En als mijn vrouw begint aan een schilderij, raakt ze in een soort trance (…). 

Maar ik ben een geboren reiziger. Al ben ik intens luit en mag ik graag thuis zijn, toch, zo gauw de eerste stap is gezet, ben ik gegrepen door mijn reis. Als ik op station Yaroslavl naar perron vijf loop, besef ik dat ik nooit zal komen waar ik wil als ik altijd maar op dezelfde plek blijf. Pas in de woestijn, in de stad, op de weg en in de bergen lukt het mij om met mijn ziel te praten.’

Ik vette wat ik voel.

En dan, voor wanneer ik oud, versleten en star bewegingloos ben: 

stop me dan in een bus of zet me op een trein, liefst met oordopjes in mijn oren en de zon op mijn gezicht. En als dat niet kan, zet me dan in een schommelstoel, met een warme lamp op me gericht. Zo blijf ik in beweging, zo blijf ik onderweg, in warmte, veilig en geborgen. 

Onderweg is altijd tussen twee plekken in. Onderweg als veilige haven. Overgeleverd aan het schommelen van bus of trein (of stoel ...) zonder ergens per se te moeten zijn.