Translate my blog

woensdag 24 november 2010

I love Italian food


After dinner pose

Those who dislike Italian food, shouldn’t visit Italy. Food occupies an extremely important and special place in daily Italian life. The same goes for wine. “The ones that cannot appreciate the beautiful bouquet of flavours that Italian wines give you, do not appreciate the very essence, the very taste of life”. I don’t remember who said this, but whoever did, definitely knew what he was talking about. As for my travelling: I prefer to travel to those places in the world to which all of my senses are attracted: my seeing and hearing, but especially my nose and palate have to be pleasantly satisfied. 

Never ‘just food’
Just food or good food, that is the question. I like good food. Everyone does, I suppose, but still, to me there’s a big difference between ‘just food’ or good food. ‘Just food’ means ‘something that you put into your mouth in order to stop the feeling of hunger’. It only has a practical sense. There’s no beauty, no pleasure, no enjoyment involved. ‘Good food’ is the kind of food that you smell, savour, suck, twist around your tongue, swallow gently, slurp softly in order not to harm the delicacy of intertwined flavours. 
Good food has to be composed as a piece of art. It has to do with the combination of colours, smells and shapes, with structure and secret schemes. A plate of good food is like a beautiful painting: just by looking at it you absorb the wonder of its very existence.

During my stay in Rome I savoured a few excellent recipes. The origins of the recipes I don’t know: whether they are north or south or east or west is not important: I named them after their makers, because in a way they were the creators of these little palatal heavens. I was not only the consumer of their food, but of their LOVE for food. It beamed upon me as a giant HEART and took me straight to the stars. 

An excellent dish: Rigatoni alla Giorgiana

Giorgia the cook

Cook: Giorgia
Her heart and cooking energy: Sicilian (Catania)
Place: Rome
Time: 22h

Type of pasta: rigatoni

Ingrediënts for the pasta sauce (all together mixed in a blender): fresh basil leaves, sundried tomatoes (the ones in olive oil), blanched almonds, some extra olive oil, one klove of garlic (without the heart).

Ingrediënts for the topping: 3 slices of toasted bread. Grate the bread, and fry it for 2 minutes in a few drops of olive oil. 

Enjoy!


Rigatoni alla Giorgiana

dinsdag 23 november 2010

Muziek en verhaal: 100 jaar koorleven in Antwerpen

Koningin Elisabethzaal, Antwerpen
Solist Gijs Van der Linden, ik, Dirk de Nef, soliste Lies Vandewege
21 november

Anderhalf jaar geleden vroeg de componist Dirk de Nef me of ik het zag zitten een cantate te schrijven voor het honderjarig bestaan van het Antwerps koor Arti Vocali. Ik herinner me mijn antwoord nog: 'Een wat? En voor wie?' Ik had begot nog nooit van een cantate gehoord, laat staan van Arti Vocali. Ik ben absoluut niet thuis in klassieke muziek, weet je. Ik heb een muzikaal gehoor, maar daar blijft het dan ook bij. Dit voorstel was een absolute uitdaging. En voorbije zondag zag ik het resultaat: 'k Zing A geire, uitgevoerd in de Antwerpse Koningin Elisabethzaal.

Over het schrijven zelf: dat was voor mij, geboren in de jaren '70 met een geheugen van Emmentalkaas als het feiten, jaartallen en namen betreft, allesbehalve evident. Eerst zocht ik hulp bij de historicus Jan Lampo. Die heeft me de grote lijnen van de voorbije 100 jaar geschetst. Op basis van dat gesprek ben ik dan de geschiedenisboeken ingedoken. Zo heb ik bijvoorbeeld ook in de ledentijdschriften van het koor gesnuffeld. Ik wilde immers een totaalbeeld krijgen van het koorleven. In de eerste plaats wilde ik weten voor wie ik dit schreef.
 
Maar de belangrijkste vraag bleef: hoe vat je 100 jaar samen in enkele bladzijden lied? Het opmerkelijke was dat uiteindelijk niet de grootste gebeurtenissen kwamen bovendrijven, maar eerder de onooglijke ... een kerk, een steen, een boot, een vogel ... het kleine kan symbool staan voor zoveel groots. En Dirk de Nef heeft de tekst perfect aangevoeld: hij creëerde een gedurfde mix van modern en klassiek. Zondag hoorde ik voor de eerste keer de volledige compositie, en ja, er verscheen een tevreden glimlach om mijn mond.

Een oud dametje gaf me achteraf de meest pakkende commentaar: 'Heb gehuild ... zoveel herinneringen ... het was echt zoals jij dat schrijft, weet je, en ik kan het weten want ik heb dat allemaal meegemaakt ...'

En toch: eigenlijk behoort deze eer wijlen Wannes van de Velde toe. Hij zou gevraagd worden als tekstschrijver voor deze cantate. Dus speciaal voor jou, Wannes: honderd jaar Antwerpen. Ik heb de bloemen in ontvangst genomen maar in mijn verbeelding geef ik ze nu aan jou. 

Music and storytelling: 100 year of Antwerp history sung by 100 voices

Queen Elisabeth Auditorium, Antwerp


A short summary for those who are curious to know what the hell I’m doing on this stage: last Sunday there was a concert in which I took part. Not as a singer, of course, let alone as a musician (I can’t even read the black dots which are called ‘notes’), but as a writer. I was the author of the musical piece (cantata, 90 minutes!), sung by the big choir Arti Vocali and played by the orchestra Prima La Musica. Composer Dirk de Nef took full responsibility for the beautiful music (those black dots): he created a surprising mix of modern and classical music. Reason for this concert: Arti Vocali celebrated its 100st birthday. So we gave the public a breathtaking love story, set against the history of our beloved Antwerp. In short: we blew out the candles in a magical way. 


maandag 22 november 2010

Theater aan huis - Rome

Woonkamer als theaterzaal - regisseur Matteo ziet het helemaal zitten.


Het is slechts negen in de ochtend, en toch voel ik de spanning al in huis: vanavond zullen twee acteurs hier (d.i. de woonkamer van mijn Romeinse gastheer Andrea) hun ding doen: een dialoog over mannen en 50 worden. Verwachte publiek: een vijftiental vrienden en collega’s. Andrea is bij mijn ontwaken al druk in de weer: ontbijt in potjes en bordjes op tafel, koffie geurt in het keukentje. Ik schuif dankbaar aan. Eens aan tafel, overvalt hij me met het verdere verloop van de dag: jij en ik gaan de woonkamer ombouwen tot een theaterzaal. Er moet gepoetst, gekookt en gesleept worden (dit laatste met meubels). Gekookt omdat het publiek ook uitgenodigd is voor een hapje en een drankje achteraf. Ik zucht. Ik vind het helemaal niet erg om hard te werken, maar ’s ochtends moeten ze me vijf minuten met rust laten. Eerst wakker worden. Mijn geest is nog niet klaar voor het ontvangen van allerlei instructies.

Andrea trekt de ijskast open en overloopt hardop de inhoud: water, wijn, pasta, ham, kilo’s brood, mozzarella, tomaat, basilicum, olijfolie …  Driedubbel check. Alles onder controle. Gelukkig hebben we dat gisteravond al gedaan: met een lange boodschappenlijst de supermarkt ingetrokken.
Vegen: mijn kamer, want die wordt kleedkamer voor de acteurs. Schuren: de badkamer, want die wordt ook eveneens ingenomen door de acteurs.
Om half vijf in de namiddag arriveren de acteurs en de regisseur/schrijver Matteo Martone. Deze laatste benoem ik met opzet met voornaam en familienaam omdat hij vorige week zijn eerste boek publiceerde (de titel ben ik uiteraard vergeten, als het op feitelijke gegevens aankomt word ik acuut dement). Samen verplaatsen we meubels en er ontstaat al gauw een discussie over de plaatsing van het voetlicht, de muziekboxen, de stoelen en sofa’s voor het publiek. Mijn gastheer heeft er duidelijk moeite mee dat anderen zijn meubels versleuren. Ik kan een glimlach niet onderdrukken, want ondertussen begrijp ik voldoende Italiaans om de verhitte discussies te volgen.

Een uurtje later druppelen de gasten één voor één binnen. Collega’s en vrienden. Stuk voor stuk behoren ze tot de uitverkoren familie die ‘RAI’ heet. De ene is producer, de andere regisseur, schrijver of programmamaker, kortom het zijn de mensen die beslissen wat de Italiaanse televisiekijker op zijn dagelijkse bord krijgt. En het moet gezegd: de kennismaking met deze mensen geeft een behoorlijk nieuwe dimensie aan mijn televisiekijken hier. Alsof ik letterlijk achter het televisiescherm kan kijken. 
Het verdere verloop van de avond is een persoonlijke triomf: het toneelstuk begrijp ik volledig, ik ben zelfs mee met de humor, en achteraf feliciteer ik de acteurs (in het Italiaans).
Tijdens het hapje en het drankje achteraf voer ik boeiende gesprekken, waaronder een lang gesprek met de schrijver/regisseur Matteo. Over zijn debuut van vorige week, over zijn plannen om er een film van te maken, over schrijftechnieken, het opbouwen van personages en het nut van psychotherapie. Hij praat en praat in het Italiaans, ik antwoord of stel vragen in een mix van Italiaans en Engels (mijn begrip van het Italiaans is uitstekend, maar spreken ... ik ben niet zo'n durver ... tja ... wel ... ach). 

Toch ben ik tegen het eind van de avond absoluut tevreden: het was voor mij de eerste keer dat ik me volledig veilig voelde in de taal. Oké, er zijn dan misschien drie jaar van wekelijkse avondlessen aan voorafgegaan, maar toch, ondergedompeld worden in het Italiaans is toch net iets anders dan tussen vier klasmuren zitten boven je studieboek. Ik bedenk me dat ik dringend mijn leraar Italiaans moet bedanken. Tenslotte was hij het die me de sleutel aanreikte tot de bewegingsvrijheid die ik nu voel in deze taal.

English on request: about a fairytale house and English poetry

Ken Belton and me




This piece of writing is in English. On request, because some of my Italian friends wanted to be able to actually understand what I’m writing about (up until now, they were only able to lure at the pictures and to try and figure out what all these Dutch words could possibly mean). And because my Italian writing level is awful, but their reading level in English is perfect, the choice for English is obvious. At the same time it’s a big test for me: it's been ages since I've written English texts, so please don’t break my balls (figuratively speaking) if I make mistakes. 

I would like to introduce you to Ken, or Kenneth, a 79-year old joyful lad with a big white beard and British roots. He fell in love with Italy half a century ago, decided to build his life in Rome, and started to work as a speaker for RAI, which means that his voice used to be the most important tool for the job. His readings of poetry, for instance, are still travelling around the world.  Next to that, Ken is a man in search for wisdom and purification of his soul and body. He doesn’t smoke, doesn’t drink, eats vegetarian food, practices yoga and trains his brain through meditation. And by the way: he’s a terrific vegetarian cook.

Ken lives somewhere in the countryside, about 100 km north of Rome, in a house that you only find in fairytales: towering proud on top of a small hill, a river running below. Before entering the stretched piece of land around the house, the road leads you first in big circles around the hill. So there you are, sitting in the car, with a splendid view of the house –the latter smiling from above as if it wants to dare you … will you or will you not be able to reach my door, the final goal of the trip?

When Ken welcomes you in,  you’re taken aback by the amount of books and paintings and pieces of art scattered all over the place. The house is a labyrinth of unexpected walls and stairs that lead to all kinds of rooms: bathrooms, writing &reading rooms, several bedrooms, and a tiny little attic room. When you step out on the terrace, the view is breathtaking: olive trees as far you can see. Not to forget the smell of rosemary, mint and thyme to remind you you’re at the Italian countryside. 

If I try to see the house as an extension of this fascinating man, I ask myself the question whether I should see the abundance in this house as a symbolic statement of his artistic and philosophic soul, or as some kind of counterweight. There are a thousand books to feed his intelligence, there are hundreds of paintings to ease his need for beauty. But what puzzles me is the fact that all these earthly belongings seem to clash with all the ideas he stands for: fullness, enlightenment and an inner state of acceptance. Once you’ve reached all this, you’re not supposed to need outer things to make you feel safe. But maybe I’m just projecting my own ideas now on what I have seen. 
And here’s a funny thing: Ken loves to give away all he has. All the wonderful old vases, stunning paintings, sketches, mirrors, bedside furniture, tables … are there just to make other people happy. So maybe he buys beautiful objects because he likes to do so and can’t help himself spending money, just to realize after a while that he doesn’t need them, or worse, that in an absurd way, he doesn’t deserve them. So he turns this awkward, unsettling feeling into a good one: he gives them away in order to make other people happy. Filling up the place and space to be able to empty it again. But again, maybe I’m just projecting. The fact is that my host Andrea and I drove away from the house with a painting, a stone cut table and an old Persian hand painted bracelet (the latter being a present to me). 

Ken is witty –all these years in Italy couldn’t beat the British humour out of him- but what impressed me most: Ken writes fantastic poetry.  On his website –yes, indeed, he’s completely tuned in to our modern age of communication- you will find an enormous amount of poems –from 1948 up until now- and most impressive of all: you’ll find readings of his poems. Download and listen to a few of them and enjoy the wonders of his particular voice  … maybe you’ll recognize it? Just go ahead and be amazed. I certainly just love it: www.kennethbelton.net

maandag 15 november 2010

Van een schoenenfetisjiste en haar talent voor tijd

'Terra' laarzen


Vandaag kocht ik een paar comfortabele hoge laarzen. Knielaarzen, zowaar, want ik heb korte beentjes. Kleur: paars. Zool: plat. Geen gespen of tierlantijntjes. Ronde tip. Stijl: vanop afstand zijn het net rubberen visserslaarzen, ‘van het loze vissertje dat ging vissen in het riet’. Schoeisel voor barre wintertijden want ik kan ze zowaar dragen met dikke wollen sokken. Prijs: 129 euro want in Italië betaal je minder voor leder en kwaliteit. Op het label staat ‘Terra’ (aarde), een nieuw concept in de Italiaanse Felmini-lijn, en een schitterende tekst: ‘Dit paar laarzen met aangebrachte vuile vlekken staat symbool voor de natuur en het pure leven. Het geeft u het comfort van een mooie wandeling in de natuur.’ Niets aan de hand, toch? Goede aankoop. Overdachte uitgave. Met een schittering in de ogen en een grote glimlach om de lippen de schoenenwinkel uitgestapt.
Niets aan de hand, inderdaad, tenzij je amper geld hebt wegens loopbaanonderbreking, en je bovendien al tien paar andere laarzen en laarsjes in je schoenenkast hebt staan. En vooral die schittering in de ogen is hoogst gevaarlijk. 

Ik was er helemaal niet op uit om laarzen aan te kopen. Ik liep Via del Corso (winkelstraat in Rome) in op zoek naar ondergoed en sokken. Want in Italië heb ik zo mijn favoriete winkels: Calzedonia, een waar economisch paradijs voor been- en voetengoed, en Intimissimi voor lingerie. Maar Via del Corso is erg lang, en ik passeerde talloze schoenenwinkels. Zonder probleem. Kijken maar niet aankomen. Tot ik plots een etalageruit passeerde en als een magneet werd aangetrokken. Ik keek maar zag nog niet. Aantrekkingskracht is eerst onzichtbaar aanwezig. Een seconde of tien later ontdekte ik wat me zo aangetrokken had: een paar hoge laarzen. Uiterst behoedzaam heb ik ze aangetrokken, gewikt en gewogen. Geen enkele redelijke gedachte (te duur, heb ik niet nodig, kleur heb ik al) hielp, want er zat telkens een al even redelijke tegengedachte klaar (niet zo duur voor deze kwaliteit, platte zool heb ik wel nodig, ze zijn comfortabel). Bovendien was de verkoopster een vriendelijk glimlachende en geduldige dame. Ze straalde vertrouwen uit wanneer ze riep: ‘Wat mooi!’ Ook de gezelligheid in de winkel en de geur van fijn leder, de gedempte verlichting en de talloze met zorg en aandacht uitgestalde prachtexemplaren overtuigden me van mijn gelijk: deze winkel is het perfecte schoenennest. Met laarzen uit dit nest kan absoluut niets mis zijn.

Toch stel ik mezelf vervelende vragen. Niet zozeer over de aankoop zelf, maar wel over mijn gedrag ten opzichte van schoeisel: word ik stilaan een schoenenfetisjiste? Wat erg! Vooral het voorbije jaar is mijn schoenencollectie behoorlijk aangegroeid. Voorheen was ik tevreden met een paar of twee, drie voor het winterseizoen (één paar schoenen, één paar hoge laarzen, één paar lage laarsjes). Ik koos regelrecht voor kwaliteit want ik ben één van de vele vrouwen die kampt met een misvorming aan de grote tenen: een hallux valgus, een voetafwijking waarbij de grote teen naar buiten wijst en het eerste middenvoetsbeentje naar binnen. Dit geeft dan een zogenaamde ‘knok’, die erg pijnlijk kan zijn, vooral bij het dragen van schoeisel. Smalle vrouwelijke schoentjes of puntige laarzen zijn bijvoorbeeld geen optie voor mij. Spijtig, maar ook wel handig, want dat sluit bij het winkelen al een hele hoop modellen uit.

Hallux Valgus (niet mijn voet!)

Nu, anno 2010, kies ik voornamelijk voor kwantiteit: ik maak er een sport van om zoveel mogelijk schoeisel voor zo weinig mogelijk geld op de kop te tikken. Ondertussen is mijn collectie zodanig gegroeid dat vriendinnen telkens met de ogen rollen als ze me weer met een nieuw paar zien ronddraven. Voorlopig kan ik er nog om lachen. Maar toch, soms durf ik een nieuwe aankoop niet meer te tonen uit angst voor hun reactie: ‘Alweer!?’ 

Uiteraard wordt me dan telkens gevraagd waar ik ze kocht en hoeveel het moest kosten. En mijn antwoorden zijn dan zodanig overtuigend en de genoemde prijzen zo absurd laag dat mijn beste vriendinnen nog dezelfde week naar de schoenenwinkel hollen voor exact hetzelfde exemplaar.
Zo kocht ik in september witte laarsjes voor slechts twaalf euro. Twaalf, je leest het goed. Winkel: Sac d’Anvers. Kwaliteit: zero. Hoog gehalte aan vrolijkheid en stijl. Gevolg: alle vrouwelijke leden van het ZuiderZinnenteam (de literaire organisatie waarvan ik deel uitmaak) werden op slag verliefd op mijn geschoeide onderbenen. Een dag of wat later wandelde ik op vraag van deze vrouwen met drie paar identieke laarsjes de winkel: maatje 37, 38 en 39. Nog wat later toonde een andere vriendin haar nieuwe laarsjes: eveneens gestimuleerd door mijn aankoop.
Slechts drie weken later kocht ik opnieuw laarsjes: laag model, donkerpaars, hoge stevige hak, bijzonder goedkoop. Kwaliteit: te doen. En ja hoor, opnieuw sloeg mijn liefde voor deze laarsjes over naar de harten van vriendinnen. Eentje is nog steeds op zoek naar een identiek paar, maar tot hiertoe nog niet gevonden (uitverkocht?).
En zo word ik gestimuleerd in het aankopen van nieuw en nieuw en nieuw, want ik wil uiteraard ook een beetje origineel blijven, en ik wil mijn voorbeeldfunctie ook uitdragen … want dat is een belangrijke taak … en ik wil minstens één paar voorop blijven.


Misschien moet ik toegeven aan mezelf dat ik inderdaad een kleine schoenenfetisjiste ben. Ik troost mezelf met het idee dat ik voor anderen een voorbeeld stel. Wellicht komt het ooit zover dat vriendinnen eerst wachten tot ik een nieuw paar schoeisel heb, om dan naar dezelfde winkel te trekken. Dat bespaart hun de tijd van een zoektocht naar. En voilà, hier heb je het weer: het Joey-creëert-tijd fenomeen, mijn grootste talent.
Ik ben benieuwd hoeveel schoenen, laarzen en sandalen ik over een jaar in mijn kast zal hebben staan. Wellicht word ik dit spelletje beu. Ik ken mezelf. Vandaag ben ik misschien een schoenenfetisjiste, en vanaf morgen koop ik drie jaar lang geen nieuwe exemplaren meer. Want dat kan ik ook: neen zeggen. Denk ik toch. Ach, we zullen zien. 
 
P.s. Voor diegenen die zich zorgen maken bij het lezen van dit stukje tekst: na het googlen van ‘schoenenfetisjisme’ en het lezen van allerhande semi-wetenschappelijke theorieën ben ik tot de vaststelling gekomen dat het met mij niet zo erg gesteld is. Ik behoor eerder tot de categorie ‘typisch vrouwelijk’, en lang nog niet tot de categorie ‘obsessionele schoenenkoper’. Bovendien geef ik er niet zo veel geld aan uit (gemiddeld 40 euro per paar, en mijn bovengrens is 130 euro). Deze post scriptum ter verdediging van mezelf en alle andere vrouwen die zich schuldig voelen over hun goed gevulde schoenenkast.

woensdag 10 november 2010

Romeinse pompoensoep in november

Pompoenen om te zoenen

8 november

Ochtendlijk gekreun onder de lakens: het is weer zover, de maandelijks krampen. Ik hijs mezelf het bed uit. De vijf stappen naar de tube ‘Dafalgan Pain Killer’ lijken mijlenver. Rome of niet, krampen kunnen bijzonder pijnlijk zijn. De rest van de dag sleep ik me van bed naar sofa en omgekeerd. Voor een dag of twee ben ik een passieflogee, een passiefroker en zowaar een passiefhuis, want ik verbruik zo goed als geen energie (wel veel plaats).   
In mijn hoofd volgend beeld: al mijn bloed stroomt als mini autootjes richting onderbuik, en uiteraard zorgt al dat wachtende bloed –want wil zo snel mogelijk naar buiten toe- voor verschrikkelijke files en verkeersknopen. En zoals je ochtendfiles en avondfiles en spitsuren hebt, zo volgen ook mijn bloedautootjes de wetten van het verkeer: vooral ’s ochtends en ’s avonds is het fileleed in mijn buik.
Rome dus. Gelukkig beschik ik ook hier over een sofa en citroenthee en dekentjes. Ook hier heb ik kamerbreed tapijt waarop ik me uitstrek in een schampere poging tot yoga (om de krampen te temperen). Na het uitwuiven van mijn gastheer (die moet werken), neem ik een bad met véél schuim. Op dagen als deze is dat al een behoorlijke inspanning. 

Voor de rest van de ochtend hou ik me ledig met het maken van een (Italiaans) boodschappenlijstje, het in elkaar vijzen van een nieuwe Ikea staanlamp en het snuffelen in de cd-collectie, filmcollectie (ik ben een zware fan van Italiaanse films) en boeken van mijn gastheer. Ik lees de eerste bladzijden van ‘Mille splendidi soli’ (Duizend schitterende zonnen, Khaled Hosseini) hardop voor mezelf voor. Bij wijze van uitspraakoefening. Goed dat ik dit boek pas nog in het Nederlands las ...
Wat later trek ik mijn regenjas aan en wandel de eerste de beste supermarkt in, op zoek naar de ingrediënten voor pompoensoep. Als ik pijn lijd, is soep mijn medicijn. Winkelen in het Italiaans is doodeenvoudig, het merendeel van de producten vind je ook bij ons in de Delhaize. Alleen de prijs is anders, ik betaal hier een derde meer. Eens terug op het appartement, voel ik dat er iets mis is. Het duurt even vooraleer ik het door heb, maar dan valt het als een steen op mijn hoofd: ik bracht paprika’s, wortelen, kruiden, bouillon, kortom alle ingrediënten mee, maar ik vergat de pompoen! Blijkbaar ook opstopping in mijn hoofd vandaag.
Opnieuw de supermarkt in. Uiteraard vind ik niet meteen wat ik zoek: een oranje ronde groente. Dan valt mijn oog op een langwerpige bruingroene kanjer van maar liefst vier kilo (groter kon ook, kleiner niet)!  Als een baby in mijn armen draag ik de pompoen huiswaarts. Tijdens de wandeling overvalt me een onbeschrijflijk gevoel van luxe. Ik heb de vrijheid om me in een stad als Rome bezig te houden met onbelangrijke dingen: winkelen, soep maken, wandelingetje om wat huizenblokken heen. Ik moet niet zo nodig van monument naar museum rennen. De meeste bezienswaardigheden zitten sinds lang in mijn geheugen. De plattegrond van de stadskern ken ik uit het hoofd. Alle tijd die ik hier nu heb, is gewonnen tijd. En ik wandel rond in het Rome van nu, en niet zozeer in de geschiedenis.

Ik bespaar je de verdere details van het snijden en schillen en voorbereiden van mijn medicinale soep, maar bij dit exemplaar kwam heel wat krachtpatserij aan te pas. En zo vergat ik voor even de pijn.


Ingrediënten voor geweldige pompoensoep
Mijn pompoensoep, met heerlijk pizzabrood
Kippenbouillon, 1 rode paprika, 1 gele paprika, 1 grote ui, 2 grote wortelen, 1 tomaat, 2 grote knoflooktenen, currypoeder, olijfolie, snuifje peper … en o ja, een kilo pompoen (minstens, mag ook meer zijn).

En zo ziet mijn pompoensoep eruit ... lekkerrrrrrrrr!

dinsdag 9 november 2010

Zondagochtendjog in Rome


Wie als toerist Rome aandoet, en graag een beeld wil van de doorsnee Romein en zijn activiteiten, moet op zondagochtendjog in Villa Doria Pamphili, het grootste publieke park van Rome. In een mum van tijd weet je uit welk hout de Eeuwige Stad eigenlijk gesneden is: dribbelende spierbundels, zweterige dravers, molenwiekende huppelaars, schuifelende grijsaards, kwabbige huisvrouwen in vlekkerige t-shirts, stijve Sidonia’s, houterige slungels, waggelende kleuters … van de hyperelegante vrouwen en sexy casanova’s die je tijdens de werkdagen in het straatbeeld ziet, blijft weinig over. Een lichamelijk gebrek? Geen probleem: spastisch uitslaande benen zijn welkom. Wapperende handjes ook. Uitpuilende ogen, lange tongen, opgestoken vingers en luide zuchten ook. Zolang je maar je joggingpak aanhebt, met merknaam Adidas of Nike duidelijk zichtbaar op je dij, borst of mouw. Model of kleur maakt niet uit. Kies je bovendien voor felgekleurd roze, groen of blauw loopschoeisel, dan ben je perfect in uniform. Feit is: iedereen rent zo opvallend mogelijk, of tenminste: iedereen heft de ene voet voor de andere in een beweging die op rennen lijkt.
Ja, en ook ik beweeg. Als rennende half-Romein (ik bracht al zoveel tijd door in deze stad dat ik dit park als mijn achtertuin beschouw) kom ik hier voortdurend bekenden tegen. Een ‘ciao bello’ hier, een gesprekje daar, altijd hoppend van de ene voet op de andere want de lichaamsoefening stopt niet tijdens de small talk. Een gebodsbord zal je er niet vinden, maar het is een onzichtbare wet: in Villa Doria Pamphili is rennen een absolute must.

In Antwerpen zal je me nooit in het Stadspark zien joggen: daarvoor is het me te klein. Ik hou niet van rondjes rennen, laat staan dat ik dezelfde bezwete gezichten een keer of vijftien wil tegenkomen. In Antwerpen heb ik zo mijn eigen traject: ik loop meestal langs de spoorweg, steek de Ring rond Antwerpen over en ren dan verder over het fietspad dat evenwijdig aan de autosnelweg loopt. Lekker vervuilde lucht, ik weet het, maar hier kan ik tenminste rustig rennen. De bomen langszij, het zeldzame konijn en de verdwaalde egels op mijn weg geven me toch het gevoel dat ik ‘in tamelijk gezonde buitenlucht’ ben. En als ik dan tijdens de stretching mijn handen tegen de stam van een boom aan leg … nu ja, dat is voor mij voldoende.
Maar als ik in Rome ben, jog ik in Villa Doria Pamphili: het Antwerpse stadspark is er een schijntje tegen, het kan er een keer of tweehonderd in. Hier ren ik over eindeloze kiezelpaden, over brede lanen, onder bomenrijen, en af en toe hou ik mijn adem in: niet van schrik of vermoeidheid, wel omwille van het overweldigende uitzicht, het glooiende landschap, de Villa zelf in het midden van het park. Aan fonteinen, vijvers, zwanen en ontroerende standbeelden eveneens geen gebrek. Geen wonder dus dat zoveel Romeinen hier op zondagochtend hun hart ophalen. Het is hier gewoon bijzonder mooi. En ik ben blij als een kind dat ik opvallend mee kan rennen in ’t schoonste park van de Eeuwige Stad.



Il viale dei Ricordi, Villa Pamphili, Rome

Villa Doria Pamphili, giardini

Queen of the Restjes

Een ander talent dat door het samenwonen komt bovendrijven, is mijn talent voor het koken met restjes. Voor mezelf doe ik dat regelmatig: gewoon bij elkaar smijten wat bij elkaar past: groenten, kruiden …  en ik ben dan meestal de enige criticus. Maar het feit dat mijn smaakpapillen ‘jammie’ zeggen, betekent nog niet dat een andere mond dat eveneens ‘jammie’ vindt. Een zondagavond bij mijn goede vrienden San, Peter en kleine Wannes en Bram, overtuigde me van het hoogwaardige ‘jammiegehalte’ van mijn culinaire verzinsels.  

Situatie: San en Peter voor de televisie geplant in voorbereiding op de komende werkdag. Kleine Bram en Wannes in bed. Ik: zin om te koken: een maandagavondschotel voor hen. Reactie San: ‘Op dit uur? Ben je gek? Trouwens onmogelijk, want de ijskast is leeg’. Maar lege ijskasten zijn, zo weet ik, nooit leeg. In het hoofd van de eigenaar zijn ze leeg omdat er niet meer in staat wat zij volgens hun gewoontes en lijstjes nodig hebben om te koken. Maar voor mij, logee en objectief beoordelaar van ijskastleegte, is er altijd wel een ongeopend potje, een restje groenten of vlees te vinden dat me op ideeën brengt. Met wat ik vond in hun ijskast –een bakje net niet overjaarse champignons, een tomaat, een restje spekjes en wat broccoli- schudde ik een volledige maaltijd uit de mouwen. Zonder kookboek of internetinstructies. Jamie Oliver is er niks tegen.
San zette zich aan de keukentafel en keek haar ogen uit: verbaasd over de combinatie aan ingrediënten die ik bij elkaar vond. Ze liet zich het hele gedoe welgevallen: ‘Dat bespaart me morgen een hoop tijd’. En voilà, hier heb je opnieuw mijn talent: het Joey-creëert-tijd-talent;


Een uurtje later rook de woonkamer naar champignonsoep, en in de oven pruttelde een schotel aardappelen-groenten-vlees. Gegratineerd met restjes kaas, uiteraard. In het vooruitzicht: een ‘jammie’ op maandagavond. Graag gedaan, het was me een plezier.


v.l.n.r. de proefkonijnen Wannes, San en kleine Bram


Logeren in Antwerpen is ook reizen

In september, en ook in de laatste week van oktober en de eerste week van november, logeerde ik bij vrienden in Antwerpen. Uit noodzaak, want mijn huis is voor een jaar verhuurd. En vreemd genoeg vind ik mijn huidige situatie meer dan oké: niets zaliger dan een vriendenkring rond te logeren. Ik word dan in de watten gelegd, en dat is puur genieten En neen, ik hoef niet zo nodig mijn eigen spullen om me heen. 

Nooit eerder ben ik zo dicht bij vrienden geweest: letterlijk, lijfelijk, hart tegen hart (en ja, soms hard tegen hard). Het moet gezegd: samen leven geeft een behoorlijk nieuwe dimensie aan vriendschap. En het geeft me bovendien een verrassend nieuwe kijk op mezelf.

Het grootste deel van mijn volwassen leven heb ik alleen gewoond. Niemand in huis dus om me aan te spiegelen. Maar het beeld dat ik had over mezelf bleef daardoor beperkt. Doordat ik nu tijdelijk onder één dak leef met uiteenlopende karakters en dito gewoontes, word ik geconfronteerd met mijn eigen karaktertrekjes, talenten, gebreken en gewoontes. Mijn zelfbeeld wordt behoorlijk aangescherpt. Vooral kleine talenten (en het al dan niet gebruiken hiervan) komen bovendrijven. Talent dus.

Ik wist bijvoorbeeld sinds lang dat ik een vrij groot talent voor ‘orde’ heb: niet zozeer in mijn hoofd -mijn gedachten kan je vergelijken met de inhoud van een draaiende wasmachine- maar vooral in het scheppen van orde in de wereld om me heen. In kamers en kasten, bijvoorbeeld. Maar dat ik dat talent kon gebruiken om anderen gelukkig te maken, neen, zover was ik nooit gekomen. Het scheppen van orde had zich tot nu toe beperkt tot mijn huis en werkomgeving. Dat ook vrienden van dit talent kunnen meegenieten, nu ja, dat bracht het logeren me bij. 


Evita's Kitchen, september 2010

Keukenkasten
Zo was ik in september een tijdje te gast bij mijn lieve vriendin Evi. Haar keukenkasten, het toppunt van chaos (in tegenstelling tot haar vrij gestructureerde geest), was een absolute bron van ergernis voor mij. Telkens ik een bord, een pan, een vork of iets dergelijks uit haar kasten en lades probeerde te vissen, viel de halve keukeninhoud aan mijn voeten aan diggelen. Dus zowel voor mijn eigen zielenrust als om haar een handje te helpen, wist ik niets beters te verzinnen dan op een ontiegelijk vroeg ochtenduur alle keukenkasten tegelijk open te trekken. Met een armzwaai of twee, drie haalde ik alles leeg. Dan: staren naar de keukenvloer, bezaaid met voorwerpen van allerlei slag – niet noodzakelijk keukenspullen, en bedenken hoe of wat. Doel: minstens erin slagen om voor elk voorwerp een toegankelijk plekje te vinden in de nu lege kasten. Beetje bij beetje veranderde ik chaos in orde: gezeten op mijn knieën sorteerde ik pannen bij pannen, borden bij borden, kopjes bij kopjes. Plastic dozen of kookpotten waarvoor ik geen deksel vond -of omgekeerd, deksels waarvoor ik geen passende doos of pot vond- kieperde ik de vuilbak in. Gelukkig gaf Evi me ‘carte blanche’. Ze vertrouwde mijn aanpak, en vooral dit laatste vond ik een bijzondere eer: dat iemand er op vertrouwt dat ik niets van waarde –financieel of emotioneel- zomaar zal weggooien. 


Het uitmesten van andermans kast is een ware vriendschapstest, dat kan ik je verzekeren. Ik verwachtte immers dat ze een aantal spullen zou missen (en me bijgevolg met geheven vinger zou terechtwijzen). Het tegendeel was waar: ik vond heel wat verloren gewaande spullen terug. Enthousiast als een kind was ze, bij het opentrekken van haar ‘nieuwe’ kasten. En oké, ordenen is één ding. Verloren voorwerpen terugvinden is iets anders. Maar het allerbelangrijkste dat ik haar gaf was … tijd. Of zoals ze het zelf zo mooi uitdrukte: ‘Koken gaat nu zoveel makkelijker. Ik win zo on-ge-loof-lijk veel TIJD. Ik hoef niet meer te zoeken’. Als talent kan het bovenstaande wel tellen, toch: het Joey-creëert-tijd-talent? Graag gedaan hoor, lieve Evi.

(En voor andere talenten en ontdekkingen verwijs ik je graag naar andere stukjes tekst op deze blog)

Stormgeweld: S.O.S. Ikaria

Bootje in oktober. Beetje later weggespoeld door storm.




Twee dagen na mijn vertrek verschijnt Ikaria in het nieuws: aanhoudende regen en stormwind teisterden het eiland. Het strand waar ik drie dagen eerder nog liep, verdween onder het zeewater, de straten waarvan ik in stilte afscheid nam, liggen vol brokstukken, gloednieuwe bruggen werden genadeloos weggeslagen. Ik zie beelden van een Ikaria vol barsten en gaten. Ik zie water waar eerder nog zand en zomerparasols.  S.O.S. Ikaria! Gelukkig ‘maar’ één dode: een jonge man bedolven onder het dak van zijn huis. 

Vrijwel onmiddellijk heb ik Ilias aan de lijn: hoe het met hem gaat? Alles okee, schade voornamelijk aan de kust, niet zozeer in de bergen. En of Ikaria er snel weer bovenop komt? Dat valt niet te voorspellen. Een ander nieuwtje snoert me opnieuw de keel dicht: een jonge vrouw overleed onverwacht. Voor Ilias is dit een groter verdriet dan de storm, dat weet ik, want hij kende haar sinds jaren. Wanneer ik de telefoon inleg, overvalt me een vreemde weemoedigheid: het eiland dat ik zo goed in mijn geheugen trachtte te prenten, is niet meer hetzelfde.

Even later duik ik de wereld van Facebook in op zoek naar nieuws over andere vrienden: ik bekijk foto’s van de catastrofe en opnieuw dat gevoel: de zee nam behoorlijk wat bewandeld land tot zich. Ik sluit Facebook en voel spijt in het hart.

Ik hou van leegte maar niet te veel

Arministis, oktober 2010


Oktober.  Ikaria is –op zevenduizend inwoners na- leeg. De passagiersboot vaart de laatste toeristen huiswaarts. De zo typische Griekse stoeltjes (elke Griek gebruikt er drie: één om op te zitten, één om een been op uit te strekken, en één voor een achteloze arm) worden zonder pardon op elkaar gestapeld, ten prooi aan regen, wind en het kletsende zoute zeewater.

Arministis, Ikaria, oktober 2010
 
Ik wandel over lege stranden. Mijn blik dwaalt over achtergebleven vissersbootjes, verwaaide parasols, verlaten terrassen en straten. In mijn herinnering de zomermaanden: terrassen vol kleurrijke bikini’s, jurkjes en ontblote lijven. Het doet me iets, die plotse leegte. Alsof het klinken van glazen, het kletteren van bestek, de muziek op de stranden, er nooit is geweest. Alsof ik dit alles droomde. Ik hou van leegte, maar niet te plots en ook niet te veel.

Arministis, oktober 2010


Lagere school, Christos Raches

Ik wandel lege straten in. Af en toe kruist een aftandse auto, een truck of een scooter mijn pad: langzaam, langzamer, langzaamst, want op Ikaria rijdt niemand sneller dan 50km per uur. Drie van de vier keer wuift iemand me toe: ‘Ya, Joey!’ Ik ben nog niet lang op het eiland, maar toch lang genoeg om het merendeel van de buurtbewoners te kennen (en dit zegt meer over het kleine aantal inwoners, dan over mijn sociaal gedrag). En dan antwoord ik met een luide Vlaamse ‘Ja!’.  Stiekem vind ik het heerlijk om telkens ‘Ja!’ te gillen. Voor een fervente neen-zegger als ik kan dat tellen.

Centrale bibliotheek, Christos Raches

Op mistige dagen weegt de leegte zwaar. Wie zoals ik boven in de bergen woont, ziet geen hand voor ogen. Als ik het bos intrek en dan met mijn armen zwaai, is het net alsof ik tussen geesten zwem: ze krioelen langs me heen en belemmeren mijn zicht. En dan het besef dat er hoegenaamd niemand in de buurt is, dat ik werkelijk helemaal alleen schoorvoetend mijn weg zoek over keien en vallende herfstbladeren, ja, dat is behoorlijk spannend. Maar echt schrikken doe ik pas als er zonder enige waarschuwing een geit een eindje met me meeloopt. Dan schiet mijn hart recht de hemel in, om gelukkig twee seconden later weer neer te dalen. Ik hou van spanning, maar niet te veel.

Het ergste vind ik de wind. Geen Belgisch herfstbriesje maar heftige stormwind zwaar van razernij. Het gevoel van al die bewegende lucht om mijn oren vind ik nog draaglijk. Dat is een soort van welkome massage. Maar het geluid! Dat is iepen en piepen en kriepen en woeihoeihoeien en dat is onbeschrijfelijk irritant. Ik word bloednerveus van het geluid. Ik kan daar echt niet tegen. Ik hou van wind, maar niet te veel.