I think it’s a mistake to ever look for hope outside oneself. One day
the house smells of fresh bread, the next of smoke and blood. One day you faint
because the gardener cuts his finger off, within a week you’re climbing over
corpses of children bombed in a subway. What hope can there be if that is so? I
tried to die near the end of the war. The same dream returned each night until
I dared not to go to sleep and grew quite ill. I dreamed I had a child, and
even in the dream I saw it was my life, and it was an idiot and I ran away. But
it always crept on to my lap again,
clutched at my clothes. Until I thought if I could kiss it, whatever in it was
my own, perhaps I could sleep. And I bent to its broken face, and it was
horrible … but I kissed it. It think one must finally take one’s life in one’s
arms.
Arthur Miller – ‘After the Fall’
‘Ik denk dat het fout is om
hoop buiten jezelf te zoeken. De ene dag geurt het huis naar vers brood, de
volgende dag naar rook en bloed. De ene dag val je flauw omdat de tuinman zijn
vinger afsneed, en nog geen week daarna klim je over kinderlijkjes na een
bombardement in een metrostation. Wat voor hoop hebben we als dat zo is? Aan het eind van de oorlog probeerde ik te
sterven. Elke nacht had ik dezelfde droom tot ik niet meer durfde te slapen en
erg ziek werd. Ik droomde dat ik een kind had, en in de droom zag ik dat het kind
mijn leven was, maar het was een idioot, en ik rende er hard van weg. Maar het
bleef op mijn schoot kruipen, het greep naar mijn kleren. Tot ik dacht: als ik
het zou kunnen kussen, wat er in dit kind ook van mij is, misschien zou ik dan
kunnen slapen. En ik boog me naar het gebroken gezichtje van het kind, en het
was verschrikkelijk, maar ik kuste het. Uiteindelijk moet iedereen zijn eigen
leven in de armen nemen. ‘
(A. Miller – ‘After the Fall’ - eigen vertaling,
Joey Brown)
Dit stukje doet me denken
aan een gelijkaardige droom die ik jaren geleden had, aan het prille
begin van mijn reis naar binnen toe: ik zag een peuter op de achterbank van een
auto – het kind was van mij – het was verschrikkelijk lelijk en misvormd. Ik
durfde het amper in het gezicht kijken. Het kind zette een keel op – een
oergeluid, een verschrikkelijk verscheurend en agressief geluid. Aan het stuur
van de auto zat mijn vader. Naast hem mijn moeder. Ook op de achterbank: mijn partner. Alle drie
hadden ze de intentie weg te rijden met het kind, het van me af te nemen, het te ontvoeren. Ik aarzelde, wist niet wat te
doen, ik was zo ontzettend bang voor dat gruwelijke kind, ik voelde zo’n verschrikkelijke
afkeer – maar ergens diep in mij voelde ik dat ik moest handelen, het kind uit
de auto rukken, het in de armen nemen, het in het aangezicht kijken. En dat
deed ik - ik sleurde het kind de auto uit, nam het in mijn armen en keek het
aan, van dichtbij, en ik kokhalsde van afgrijzen – het kind was echt lelijk, zo
misvormd en zo boos en agressief – en toch bleef ik het vasthouden en in de
ogen kijken – zo werd ik wakker uit die droom - kermend en huilend want ik
besefte: dat kind is mijn leven, het is van mij. Het is lelijk en woest, maar
het is van mij. En ik moet het koesteren zo goed ik kan.
Lieve joey, ik heb bij je blog gehuild vandaag, zo herkenbaar en zo mooi, dank je voor zo veel openheid...
BeantwoordenVerwijderenIk wens jou een mooi jaar, verstild als je dat wil en in volle vreugde als het kan, dat je steeds meer jezelf mag zijn, in liefde.
Ben blij dat ik je ken,
all the best
M.