Translate my blog

zaterdag 31 december 2011

Een droom van een kind

 
I think it’s a mistake to ever look for hope outside oneself. One day the house smells of fresh bread, the next of smoke and blood. One day you faint because the gardener cuts his finger off, within a week you’re climbing over corpses of children bombed in a subway. What hope can there be if that is so? I tried to die near the end of the war. The same dream returned each night until I dared not to go to sleep and grew quite ill. I dreamed I had a child, and even in the dream I saw it was my life, and it was an idiot and I ran away. But it always crept on to my  lap again, clutched at my clothes. Until I thought if I could kiss it, whatever in it was my own, perhaps I could sleep. And I bent to its broken face, and it was horrible … but I kissed it. It think one must finally take one’s life in one’s arms.

Arthur Miller – ‘After the Fall’

‘Ik denk dat het fout is om hoop buiten jezelf te zoeken. De ene dag geurt het huis naar vers brood, de volgende dag naar rook en bloed. De ene dag val je flauw omdat de tuinman zijn vinger afsneed, en nog geen week daarna klim je over kinderlijkjes na een bombardement in een metrostation. Wat voor hoop hebben we als dat zo is?  Aan het eind van de oorlog probeerde ik te sterven. Elke nacht had ik dezelfde droom tot ik niet meer durfde te slapen en erg ziek werd. Ik droomde dat ik een kind had, en in de droom zag ik dat het kind mijn leven was, maar het was een idioot, en ik rende er hard van weg. Maar het bleef op mijn schoot kruipen, het greep naar mijn kleren. Tot ik dacht: als ik het zou kunnen kussen, wat er in dit kind ook van mij is, misschien zou ik dan kunnen slapen. En ik boog me naar het gebroken gezichtje van het kind, en het was verschrikkelijk, maar ik kuste het. Uiteindelijk moet iedereen zijn eigen leven in de armen nemen. ‘ 

(A. Miller – ‘After the Fall’ - eigen vertaling, Joey Brown)




Dit stukje doet me denken aan een gelijkaardige droom die ik jaren geleden had, aan het prille begin van mijn reis naar binnen toe: ik zag een peuter op de achterbank van een auto – het kind was van mij – het was verschrikkelijk lelijk en misvormd. Ik durfde het amper in het gezicht kijken. Het kind zette een keel op – een oergeluid, een verschrikkelijk verscheurend en agressief geluid. Aan het stuur van de auto zat mijn vader. Naast hem mijn moeder. Ook op de achterbank: mijn partner. Alle drie hadden ze de intentie weg te rijden met het kind, het van me af te nemen, het te ontvoeren. Ik aarzelde, wist niet wat te doen, ik was zo ontzettend bang voor dat gruwelijke kind, ik voelde zo’n verschrikkelijke afkeer – maar ergens diep in mij voelde ik dat ik moest handelen, het kind uit de auto rukken, het in de armen nemen, het in het aangezicht kijken. En dat deed ik - ik sleurde het kind de auto uit, nam het in mijn armen en keek het aan, van dichtbij, en ik kokhalsde van afgrijzen – het kind was echt lelijk, zo misvormd en zo boos en agressief – en toch bleef ik het vasthouden en in de ogen kijken – zo werd ik wakker uit die droom - kermend en huilend want ik besefte: dat kind is mijn leven, het is van mij. Het is lelijk en woest, maar het is van mij. En ik moet het koesteren zo goed ik kan.

1 opmerking:

  1. Lieve joey, ik heb bij je blog gehuild vandaag, zo herkenbaar en zo mooi, dank je voor zo veel openheid...

    Ik wens jou een mooi jaar, verstild als je dat wil en in volle vreugde als het kan, dat je steeds meer jezelf mag zijn, in liefde.
    Ben blij dat ik je ken,
    all the best
    M.

    BeantwoordenVerwijderen