Translate my blog

dinsdag 21 mei 2013

Ligt België in Europa?



Vandaag zette ik mijn eerste officiële stap op Griekse bodem. Ik reed de anderhalf uur lange rit langs bochtige wegen naar de hoofdstad van Ikaria (voor wie niet meer kan volgen: ik woon nu op Ikaria) voor het aanvragen van een taksnummer, nodig als je aankopen wil doen, zoals een abonnement voor een mobiele telefoonad. Dit laatste had ik dringend nodig, want betaalde me blauw aan Paycards. En ik mag met recht en reden trots zijn op mezelf: Griekse ambtenaars hebben geen kaas gegeten van de Engelse taal, laat staan van aardrijkskunde, en heb dus met hand en tand de Belgische identiteitskaart moeten verdedigen. In het Grieks, ja, in het Grieks. En ik ben er trots op dat het me gelukt is.

‘Deze identiteitskaart is niet geldig voor het aanvragen van een taksnummer. Heb je geen paspoort?’  Twee Griekse ambtenaars in koor, de ene met luide stem en guitige ogen, de andere nors en stotterend met veel speeksel, want spraakgebrek.
‘Ja, dat heb ik ook.’
‘En waar is je paspoort dan?’
‘Thuis. In Gialiskari.’

Godverdomme shit, dacht ik, heb ik dat paspoort wéér vergeten. En ‘thuis’ is anderhalf uur rijden van hier. Ik moet hen ervan zien te overtuigen dat de identiteitskaart goed genoeg is. Ik wil niet nog eens over en weer rijden.

‘Is België nog Europa?’ de ambtenaar met luide stem.
‘Euh ... ja, het ligt in het midden van Europa’, zei ik. En ook: ‘Mijn paspoort heb ik nodig als ik buiten Europa reis. Maar hier in Griekenland zou mijn identiteitskaart moeten volstaan.’

De man met het spraakgebrek draaide mijn identiteitskaart om en om in zijn handen.
‘Watst nmerrr vdez kt?’
‘Wat zeg je? Sorry, ik heb je niet verstaan.’
‘Wat is het nummer van deze kaart?’
(ik wees het hem aan)
‘En wat is je familienaam?’
(ik wees mijn familienaam aan)
‘En wat is dan je voornaam?’
(ik wees mijn voornaam aan)
‘En wat is je geboortedatum?’
(ik wees de geboortedatum aan)

Een andere ambtenaar werd erbij geroepen. Een vrouw, en zij sprak wel een mondje Engels. Niet veel, maar voldoende om in het Greeklisch te converseren (een mix van Grieks en Engels). Ook aan haar legde ik uit dat mijn identiteitsbewijs voldoende zou moeten zijn voor Griekenland. Gelukkig: ze knikte bevestigend.
‘En wat is dan het nummer?’
(ik wees het haar aan)
‘Okee’, zei ze, ‘vul maar een formulier in voor haar’. De man met het spraakgebrek zuchtte, en tastte in een berg papier naar een leeg invulformulier. Hij nam mijn identiteitskaart maar raakte er opnieuw niet wijs uit. 

‘Zal ik het formulier voor je invullen?’ vroeg ik.
‘Ja, goed.’
(ik schrijf: mijn voor- en achternaam, naam vader, naam moeder, land van herkomst, geboortedatum, de naam van het dorp waar ik hier woon)
‘Heb je een postadres?’
‘Neen’, zei ik.
‘Is er iemand in je dorp waar we eventuele brieven naartoe kunnen sturen?’
‘Euh ... ‘ zei ik.
‘Waar woon je?’
‘Gialiskari. Op de heuvel achter Marinos’ supermarkt.’
‘Is het goed dat we jouw brieven dan bij de supermarkt leveren?’
‘Euh ... ‘ zei ik opnieuw. En ik voegde eraan toe: ‘Ken je ook Pantelis, de man die scooters verhuurt? Hij woont naast de supermarkt.’
‘Ja’, zei hij, en ook de andere man knikte.
‘Geef mijn brieven dan maar aan Pantelis. Ik haal ze daar wel op.’
‘Goed. Dan doen we dat zo.’

De man met het spraakgebrek leek me tevreden. Op zijn dooie gemak nam hij het formulier weer van me over, en typte de gegevens in op zijn computer. Maar ach, probleem: mijn naam bestaat niet uit Griekse letters, en hoe doe je dat alweer op je toetsenbord, het schrift wijzigen? Ik heb wijselijk gevraagd of ik even naar het toilet kon, zodat ik niet op zijn vingers hoefde te kijken, en hij zich niet schamen moest om zijn ongeletterdheid. Bij mijn terugkeer, was alles netjes in het computersysteem ingevoerd. Dacht ik.

‘Het nummer van je kaart klopt niet. Het heeft twee cijfers teveel’, zei de man met het spraakgebrek, nu norser dan nors.
‘Ach, laat die twee laatste cijfers maar vallen’, zei de man met luide stem, ‘die horen er volgens mij niet bij.’
‘Goed, als jij het zegt. Dan voer ik het nummer in uitgezonderd de twee laatste cijfers.’
(ik moest een glimlach onderdrukken; nummers van identiteitskaarten zijn blijkbaar niet zo belangrijk als ze eruit zien)

Een druk op de printknop en ta-ta-ta-taaaaa, daar kwam mijn Griekse taksnummer uit de printer gerold. Nu was ik klaar voor de aankoop van een gsm abonnement.
‘Veel succes! Fijn je te leren kennen. Welkom in Ikaria!’
(ja, heel welkom, zo voelt het inderdaad)

In de winkel voor mobiele telefonie: zowat hetzelfde verhaal. Een goeie deal. Met gratis gsm. Handig, want nu kan ik ook met het Griekse alfabet leren sms’en.
‘En hoe betaal ik mijn abonnement?’
‘Gewoon. Maandelijks in het postkantoor.’
‘Ach zo. Cash?’
‘Ja, cash. Of hier, maandelijks in deze winkel. Of je stuurt een vriend met je rekening naar hier, dat kan ook.’
‘Stuur mijn rekeningen maar naar Pantelis, de man die naast de supermarkt woont. Die ken je toch?’
‘Ja, geen probleem.’

Moet ik morgen wel even bij Pantelis gaan koffiedrinken, en hem zeggen dat hij van mij rekeningen mag verwachten ...



donderdag 11 april 2013

Herkenning



de bewuste teamfoto: herken je me?

Er bestaan ontmoetingen die moeten gebeuren. Ook op Facebook, ja. ‘Herkenning’ noem ik dat. Ik bedoel niet de geijkte ‘spiegel’ (we spiegelen ons voortdurend aan onze relaties), het gaat me om korte, plotse, onverwachte ontmoetingen die belangrijke gevolgen hebben.  Soms hang je na zo’n ontmoeting ongewild jaren aan elkaar vast. Soms verlies je door zo’n ontmoeting precies dat wat je dacht dat voor eeuwig was: je huis, je geld, je partner, je vertrouwen. Je ‘herkent’ iemand omdat je onbewust een boodschap draagt voor elkaar. Toch?
Goed.

Zopas reisde ik naar het ijskoude Litouwen. Reden: assisteren in een 7-dagen durende workshop ‘Komaf maken met je kindertijd’. Komt erop neer dat ik een kluitje volwassenen (26 stuks) begeleidde in een intens proces ‘duivels in de ogen kijken’. Erg interessant zo’n workshop, en vooral als je van buitenaf kan toekijken hoe dat kluitje volwassenen huilt, krijst, danst, speelt, het kind in zichzelf kind laat zijn en het eindelijk de vrijheid geeft die het altijd verdiende. Meditaties, familieopstellingen, dans, primitieve gevechtskunst, het dagelijkse programma is ontzettend druk. Let wel: alle activiteiten verlopen in stilte: zo kunnen de deelnemers zich beter concentreren op hun innerlijk proces. Contact met de buitenwereld (gsm, internet) is voor de deelnemers niet toegelaten. Contact tussen begeleiding en  deelnemers is enkel toegelaten tijdens bepaalde sessies ‘waarin een minimum aan ondersteuning nodig is’. Dat heet: uitslaande armen en benen in bedwang houden. Dagenlang zie ik slechts het grote houten huis waarin we met zijn allen in stilte samenhokken. En een eindeloze sneeuwvlakte buiten. Grondtemperatuur: vijftien onder nul.

Litouwen dus. Omdat ik mijn voet in de buitenwereld niet geamputeerd wil, surf ik nog voor het ontbijt op Facebook. Ik zie een aanvraag tot vriendschap van een Letse vrouw, Karolina. Bruin lang sluik haar, harde kaaklijn, intense ogen, 35 jaar oud. Haar naam zegt me niks maar we delen een vijftal oppervlaktevrienden. ‘Accept’, klik ik dan maar.
‘Ken jij een Karolina uit Letland?’ vraag ik aan mijn Litouwse kamergenote, Aida. ‘
Nope’, murmelt Aida slaperig van onder haar hoofdkussen, ‘ken ik niet.’  
Whatever’, zeg ik, klap mijn laptop dicht en vergeet de vrouw ogenblikkelijk, zoals ik veel Facebookvrienden doodgewoon vergeet.

De workshop eindigt in stijl: de deelnemers maken vuur in de sneeuw en verbranden tekeningen, brieven, boosheid, frustratie ... hun gezichten gloeien van blijdschap en opluchting en ook ik ben blij: dat ik hen mocht helpen in dit proces.
Na afloop komt één van de deelnemers, een uitzonderlijk lange man, naar me toe.
‘Dag Juris’, zeg ik, want als begeleidster ken ik ieders naam, afkomst en leeftijd. Hij is een Let en amper 28 jaar oud.
‘Dank voor je hulp’, zegt hij.
‘Geen dank.’
‘Je was erg belangrijk voor me.’
‘Hoezo?’
‘Mag ik je omhelzen?’
Gut’, zeg ik, vrijwel ogenblikkelijk fout begrepen als ‘good’. Van zodra hij mijn intieme halve meter grens overbrugt en zijn lange lichaam over mijn kleine gestalte buigt, voel ik hoe elektriciteit van mijn voeten zich razendsnel opwerkt tot voorbij dat punt op mijn kruin. Mijn knieën trillen alle kanten uit. Ik neem een stap terug en hef mijn duizelende hoofd om deze reus van een man in de ogen te kunnen kijken.  In gedachten val ik flauw: zuivere herkenning! Hij wendt zijn blik af en kucht wat ongemakkelijk.
‘Je gaf me veiligheid’, zegt hij. ‘Als antwoord op je vraag, bedoel ik. Ik vond de stilte moeilijk, en voor bepaalde oefeningen was ik doodsbang, maar als ik wist dat jij ergens in de buurt rondliep, kon het me niet schelen. Je maakte me rustig.’
‘O ja? Tja ...’
‘Ik vertrek onmiddellijk. Nog zes uur rijden voor de boeg. Blijf jij hier?’
‘Ja, ik blijf nog een weekje plakken.’
‘We gaan elkaar nooit meer zien, hé?’
‘Waarschijnlijk niet.’
‘Geeft niet. Heb het gevoel dat ik je al ken.’

Diezelfde avond nog open ik Facebook. Onmiddellijk krijg ik bericht van Karolina, de Letse vrouw van enkele dagen geleden. Ze is online.
‘Je had contact met Juris? Je hebt hem goed geholpen?’
‘Wat bedoel je met ‘contact’?’, stuur ik terug, ‘ik was assistent.’
‘Ja, dat weet ik. Ik zag de foto van het team op Facebook en ik herkende je meteen.’
‘Hoezo je herkende me?’ typ ik, ‘Waarvan dan?’
‘Ik ben zijn vriendin. Wist je dat?’
‘Neen.’
‘Eerlijk? Wist je niets van me?’
‘Neen! Juris en ik spraken hooguit twee minuten. Nogmaals: je herkende me?’
‘Van de foto.’                                                                                    
‘Ik begrijp het niet.’
‘Ik had ’s ochtends een visioen waarin ik jullie samen zag. Diezelfde avond zag ik de teamfoto. Ik herkende je meteen uit mijn visioen en vroeg je vriendschap aan.’
‘Maar dat is vijf dagen geleden!’
‘Ik zie dingen.’
‘Kan je me dat ff uitleggen? Hoezo je ‘ziet’ dingen?’
‘Het gaat om herkenning. Tussen jullie twee. Heel sterk beeld was dat.’
Kut. Dat woord. Ze gebruikt het ook.
‘Hij heeft me verraden.’
‘Wat?????? Neen, dat heeft hij echt niet!’
‘Ik geloof in wat ik zie. Ik ga het uitmaken met hem.’
‘Doe dat niet, Karolina, dit is onzin. Je gebruikt mij als excuus.’

Dan probeer ik haar uit te leggen dat ze de dingen in haar hoofd haalt, dat hij net een moeilijk proces heeft doorgemaakt en dat hij haar steun nodig heeft en geen onnodige jaloezie en ik typ de ziel uit mijn lijf om haar ervan te overtuigen dat ze het fout heeft ‘gezien’. Tegelijk besef ik ergens ver weg dat ze het exact juist heeft gezien, maar hoe kan ze dit geweten hebben ... ? Feit is: ik sta online midden in een relatiecrisis waarvan ik buiten mijn wil om de schuld draag en ik denk DIT IS BELACHELIJK VERMOEIEND, AFSCHUDDEN DIE HANDEL en dan moet ik lachen. Bravo, Karolina, denk ik, ik wil ook jouw bril, zodat ik de dingen kan zien nog voor ze gebeuren ...  Twee uur later klap ik mijn laptop dicht: ‘Dat ze het nu zelf maar uitzoeken.’

Twee dagen later een laatste bericht:
‘Hi! Ter info: het is uit! Ik stuur Juris onze Facebookconversatie door want ik wil geen misverstanden. Dank voor je eerlijkheid. Je leerde me een belangrijke les. Misschien gebruikte ik je idd als excuus. Sorry! Neem het me alsjeblief niet kwalijk dat ik je nu uit mijn Facebookvrienden gooi.’
‘Geen probleem’, typ ik terug, ‘hoop voor jou dat je de juiste beslissing nam.’  
En stiekem ben ik opgelucht dat dit bijzondere geval van herkenning geen kwalijke gevolgen had voor mij.

Am I really too sensitive?



Today I went running and suddenly I saw a little toad in the middle of the road. Blood was running out of its mouth. It was dying. I think it had been hit by a car just a few minutes before.
I picked it up and put it in the grass. I decided to sit next to it, so that it would not have to die alone. I started talking to this little animal, carefully stroking it's head: 'Please, don't die. I hope you are not in pain, oh I am so sorry for you ...' And many things more. All the time the animal was looking at me, as if it could understand what I was saying. It tried to move it's legs, but it could not anymore ...
Then totally by surprise I started crying! I felt sooooo sad for this little toad! After 10 minutes or so, the eyes of the little toad being closed now, I got up and started running again ... feeling a little ashamed about this explosion of tears... thinking: 'Am I really getting too sensitive??'

zondag 24 maart 2013

Emotional over onions



IKARIA - Coming home from an errand, I found a plastic bag hanging at my door: full of ‘green stuff’.
‘What the F* is this?’ (first thought)
‘Who put this bag at my door? A friend? A neighbour?’ (second thought)
I opened the bag to smell what kind of plant was inside: onion!
‘What to do with this? Eat it? Plant it? First option: easy. Second option: I haven’t got a clue how to do this.’ (third thought)

And then, in this sudden moment that always comes unexpected, this moment in which you turn inwards and silent, the one-second-moment ‘after’ the thoughts, an enormous ‘thank you’ rose upwards from somewhere down in my chest:
‘Thank you to whomever. This is a brilliant ‘welcome home’.
(and yes, I will do my best to learn how to plant onions)

Huilen over ui



IKARIA - Vandaag hing er bij thuiskomst een plastic supermarkttas aan mijn deur: boordevol 'groensel'.
‘Wat is dit?’ (eerste gedachte)
‘Wie heeft dit aan mijn deur gehangen? Een vriend? Een buur?’ (tweede gedachte)
Ik opende de tas om te ruiken wat voor groensel het was: ui!
‘Wat moet ik hiermee? Opeten? Planten? Eerste optie: een makkie. Tweede optie: ik heb geen idee hoe dit moet.’ (derde gedachte)

En dan, in dat stille moment dat altijd onverwacht komt, in dit één-seconde-moment waarin je in jezelf keert en voor even gedachteloos bent, rees een enorme ‘dankjewel’ van ergens diep in mijn borstkas omhoog:
‘Dankjewel wie dan ook. Dit is een geweldig welkom!’
(en ach, tja, gut, zal ik dan maar uien leren planten?)

woensdag 20 maart 2013

Shit, ben nog altijd control freak!



‘Je houdt niet van verandering’. Een broodmagere lange IT-er met van die vettige haarslierten in zijn dunne nek, een vage kennis van mijn Griekse buren, wees een beschuldigend vingertje naar me. Ik kreeg zijn telefoonnummer op een briefje, belde hem op omdat mijn computer te traag opstartte, en voelde vrijwel onmiddellijk spijt van mijn vraag om hulp.
‘Wat zeg je?’ Ik dacht dat ik het niet goed gehoord had. Het was al zo lang geleden dat iemand me dit nog gezegd had. Meteen voelde ik woede opborrelen. Ik? Niet van verandering houden? Komaan, zeg! Als er één iemand is die voortdurend verandering opzoekt, ben ik het toch wel!
‘Dat je niet van verandering houdt.’ Hij had me net gevraagd of hij mijn bureaublad schoon mocht vegen.
‘Dat is nou zo typisch voor vrouwen’, zei hij, ‘je bureaublad staat barstensvol documenten en mappen en icoontjes die je negen van de tien nooit aanklikt.’ Ik keek hem niet begrijpend aan, snapte niet wat hij daar zo ergerlijk aan vond.
‘Mag ik je bureaublad schoonmaken?’ vroeg hij nogmaals.
‘Wat bedoel je precies?’
‘Wel, ik stop alles van je bureaublad in één map en als je die dan open klikt, vind je alles terug wat op je bureaublad staat, maar dan is je bureaublad tenminste leeg.’
‘Maar waarom moet dat bureaublad dan leeg?’
‘Het is een chaos. En het vertraagt je computer.’
‘Maar zoveel staat er toch niet op?’
‘Ik zie je achtergrondfoto amper!’
‘Mooie foto hé, genomen op Ikaria, op het hoogste punt in de bergen.’ Jammer, de poging om hem met humor te misleiden mislukte, hij kon er niet om lachen.
‘Wel? Mag ik?’
‘Neen, je mag niet’, zei ik. ‘Ik hou ervan dat mijn bureaublad vol staat. Het is mijn persoonlijke prikbord, en die gele mappen functioneren als gele post-its, ik stop daarin wat ik absoluut niet mag vergeten, of wat er op dat moment in mijn leven belangrijk is om te onthouden’, zeg ik, geïrriteerd. 
Hij zucht en kijkt hulpeloos naar mijn bureaublad. Hij doet zijn best om te ontcijferen wat er staat. Zo heb ik een map ‘ggvnskrnt&tss’ of een map ‘Italiafilmstodo’, ‘radioprogramsgemist’, ‘foto’s oude doos’, ‘Italiaanseuitdrukenwdschat’ (ja de namen van mijn mappen zien er inderdaad zo uit) of een map ‘meditatie&muziek’, en documenten zoals ‘kloosters in Rome’, ‘inschrijfformulieren’, ‘ceevee’, en ‘pow'. Wat op mijn bureaublad staat, zijn dingen die nog afgewerkt moeten worden, of onder mijn aandacht moeten blijven.
‘Je blijft er af’, zei ik, en probeerde mijn stem vriendelijk te laten klinken. ‘Ik weet precies waar alles staat. Voor mij is dat helemaal niet onoverzichtelijk.’ En even plots als mijn woede opborrelde, zakte ze weer. Ik besefte: hij heeft verdomd gelijk: ik hou niet van verandering. Ik ben een zodanige control freak dat ik, als er verandering moet doorgevoerd, dat dan ook zelf wil doen. Zonder pottenkijkers, zonder hulp. En dat zeg ik hem ook.
‘Ik hou inderdaad niet van verandering. Toch niet als die instant moet. Ik heb tijd nodig om aan het idee te wennen. Maar ik heb je boodschap begrepen en over enkele dagen doe ik het zelf. Ik beloof je, ik maak mijn bureaublad schoon. Ik hou wel van verandering, maar het moet op mijn tempo.’
‘Oké. Jij je zin.’
Het mooie van de zaak is dat ik het inderdaad deed, een dag of drie later, dat schoonmaken. Ik plaatste zelfs een nieuwe foto als achtergrond: een gebruinde, levenslustige ik in Italië. Zo onwerkelijk mooi dat het nog pijn doet aan mijn ogen telkens ik mijn laptop openklap. Dat lege bureaublad, bedoel ik.

Spiegel



Met mijn vader keek ik voor het eerst in een spiegel. Ik, een paar maanden oud, keek verwonderd naar dat mensje op mijn vaders arm. Ik denk niet dat ik al besefte dat ik naar mezelf keek. Zoals mijn grootmoeders kat die telkens woest werd, wanneer ze, aan de aandacht van mijn grootmoeder ontsnapt, de trap naar de slaapkamers op sloop en haar evenbeeld ontmoette in de manshoge spiegel die bovenaan de traphal hing.  Ze blies en hijgde, zette zich schrap voor de aanval, sprong naar haar evenbeeld toe en moest die aanval dan bekopen met een deuk in haar kop. 

Zo zal ik ook wel naar mezelf hebben zitten kijken, me afvragend welk ander meisje ook op de arm van mijn vader mocht zitten. En dan waarschijnlijk woest geworden van jaloezie.

Born in 1976



‘Zelfs de koeien en de schapen vonden geen spirreke gras meer.' Mijn moeder wanneer ze terugdenkt aan die verschrikkelijk lange hete zomer van ’76, een zomer die begon in april en pas eindigde in oktober. Nergens vond je nog verkoeling, en met water moest je zuinig omspringen, want gerantsoeneerd. Zwembaden mochten niet gevuld, tuinen niet besproeid. En dus vonden die koeien en schapen geen flinter malsheid en stonden ze uitgedroogd zielig te wezen in hun dorre vlaktes. 

Die zomer bracht ik door in mijn moeders buik. Ik dobberde er gezellig rond, had water in overvloed, terwijl mijn moeder met de dag meer opzwol en ging steunen, zuchten en blazen. Ironisch genoeg is mijn moeder van het type vrouwen dat de neiging heeft water op te houden. Zij sukkelde rond op haar olifantenbenen, haar ballonvoeten in houten klompen gestoken (schoenen waren geen optie meer) en een nijlpaardjurk om haar buik, zodanig strak getrokken dat ze eruit leek te knappen. Li-ters vocht hield ze op, alsof ze al het water hoogst persoonlijk uit de wolken had gezogen; een regelrechte waterblaas. ‘Dikke troelie’, riep mijn vader als hij boos was, maar had daar dan onmiddellijk spijt van. Bij wijze van sorry legde hij dan een hand op mijn moeders buik om te voelen of ik al bewoog. En als ook maar één buurvrouw een opmerking durfde te maken over het gezwollen lijf van zijn vrouw, was hij de eerste om haar te verdedigen: ‘Mijn vrouw is een dromedaris. Ze bewaart water om deze schroeiende zomer te overleven.’

Op één van die zwoele zomeravonden zaten mijn ouders met wat vrienden in de tuin. Toen woonden ze nog in een ruime gerestaureerde boerderij, met koeien als directe buren. Mijn vader tokkelde gitaar en dronk goedkoop bier uit een flesje, zijn blonde lokken bleekwit uitgeslagen na maanden zon. Mijn moeder wiebelde hijgend in een zomerbed, een fles bronwater in de armen geklemd, maar waarvan ze nauwelijks drinken durfde, uit angst dat het water haar lichaam niet verlaten zou. Hij murmelde een song van Leonard Cohen met die diepe hypnotiserende stem van hem die iedereen zo goed kende, en zowaar de hemel beloonde zijn muzikale gebed want iets na middernacht openden de watersluizen zich over hun verschrikte, verhitte hoofden. Ze zijn gewoon in de regen blijven zitten, mijn ouders en hun vrienden, met hun gezichten naar een nachtelijke hemel geheven, hun handen hoog, hun strakke t-shirts en gebloemde seventies jurkjes doorweekt, dankbaar en uitgelaten om zo’n welkome plensbui. Vooral mijn moeder slaakte een zucht van verlichting. ‘Nu gaat het niet lang meer duren. Let maar op. Ik voel het in mijn botten.’ Bij wijze van antwoord gaf ik haar een vrolijke stomp in de maag. En gelijk kreeg ze: ik wachtte nog een week of twee vruchteloos op het haar dat maar niet op mijn hoofd wilde groeien (wie wil er nou haarloos de wereld in?) en hield dan, teleurgesteld om mijn rimpelige kaalheid, mijn veilige zwembad voor bekeken. Fors klopte ik mijn vuisten tegen de buikwand aan: 'Kan iemand me vertellen waar hier de uitgang is?' 

Mijn moeder zou nog tot weken na mijn intrede regenen en regenen, tientallen keren per dag.  

Huis

Het huis is het huis niet meer. Ik zie vreemde witgekalkte muren en een deur die dringend een nieuwe verflaag nodig heeft. Het dennenbos naast het huis is omgehakt en vervangen door nieuwbouw. De bomen waar ik in klom zijn weg. Het huis is net verkocht. Andere mensen namen mijn terrein in.

Zou de geest van mijn vader er nog ronddolen -in de achterkamer viel hij neer om niet meer op te staan.
Zou mijn kinderlach nog opklinken vanuit de zolderkamer?
Zouden mijn dromen zich nog aftekenen op de witgekalkte muren?
Zitten mijn nachtmerries nog achter de scheef gestukte schouw?

Ik hoor het krassen van kleurpotloden (mijn zus tekent mij voor, ik teken haar na).
Ik zie de stenen keukenvloer (ik leg kiezelsteentjes op de vakken om te hinkelen).
Ik voel hoe een kat zich tegen mijn benen schurkt (ik liet haar achter).
Ik zie een zwarte straathond in een witte asielwagen (ik mis hem nog steeds).
Ik zie gezichten van buren die al lang dood zijn (ik hoor ze nog vriendelijk grinniken).
Ik hoor de zware ijzeren klopper op de voordeur (ze hebben hem weggehaald).
Ik zie de betonnen afsluiting tussen onze tuin en die van de buren (ik moet hurken om door dezelfde kieren te gluren).

Ik voel me vooral groot. Ik zak door mijn knieën om het huis vanuit hetzelfde perspectief te zien. Vijfentwintig jaar lang kwam ik hier niet.

En het huis staat er nog.

Maar het huis is het huis niet meer.

Twee koffers

Station van Sienna, Italië


De perfecte samenvatting van de voorbije twee jaar: mijn koffers en ik, onafscheidelijke vrienden.