Translate my blog

dinsdag 28 september 2010

Zaventem - maar het kon ook Athene zijn (poëzie)


Airport Athene, vlucht afgelast wegens vulkaanuitbarsting, april 2010

Zaventem


en waar is die van mij
ik zoek een rode

een kinderwagen valt
honing lekt een rugzak uit
een surfplank gniffelt rozig
een slipper schudt wat zand

en ja ik weet het
iedereen heeft ongemak
maar waar is die van mij

ik denk ik hoef niet
wachten maakt me moe
en als ik wegga
glijdt ie vanzelf naar me toe

zaterdag 25 september 2010

'Morgen' is een oefening in geduld (Ikaria)

Evdilos, Ikaria

6 augustus

In Ikaria is er altijd tijd genoeg. Heerlijk, want deze relaxte no-nonsense houding ten opzichte van de tijd is precies datgene dat toeristen zo naar dit eiland lokt. Ontspannen is de boodschap, je kan niet anders dat je uitstrekken onder de rieten parasols op de stranden,  niet denkend aan wat morgen brengt.
Anderzijds is het woordje ‘avrio’ (morgen) wél het favoriete antwoord van de Ikarioten. En dat kleine woordje is erg relatief en verdomd vrij te interpreteren.

Laatst wilde ik een bepaald type gsm aankopen, eentje van de goedkopere soort. De jonge (en toegegeven, niet onknappe) verkoper verzekerde me dat het gewenste model de volgende dag tussen de nieuwe levering zou zitten. Hoe laat? Een uurtje na  ‘boottijd’, wat wil zeggen nadat de bootvrachten uit Athene zouden arriveren. Goed, ik zou de avond nadien opnieuw langskomen.  

Omdat ik altijd geleerd heb dat ‘morgen’ slechts één nacht slapen betekent, stond ik op het afgesproken tijdstip opnieuw in de winkel met dezelfde vraag. Als antwoord kreeg ik een meewarig hoofdschudden, een gepijnigde blik en het woordje ‘avrio’.  Mijn begrip van de dingen gaat vrij traag, zeker in voor mij onbekende gemeenschappen en gebruiken, dus de avond nadien stond ik opnieuw voor de toonbank en keek ik de jonge man slechts diep in de ogen om het antwoord daarin al te lezen.
Het moet gezegd: de verontschuldigingen die hij uit zijn mouw toverde waren erg geloofwaardig en overhaalden me om nog een avond of vijf terug te keren. Achteraf bekeken was ik gewoon een goedgelovige domme geit.

Gelukkig bezit ik ook de praktische geest van een vrouw wiens geduld op is: na wat zoeken en vragen vond ik in de achterafstraatjes een andere telefoonwinkel, van een andere telefoonmaatschappij. De vriendelijke verkoper daar was een oudere man met helderblauwe ogen: Costas. Hij probeerde mijn blonde verschijning meteen op de wereldkaart vast te pinnen: ‘Zuid-Afrikaans accent heb je’, zei hij, ‘en je lijkt op Vlamingen die ik in Zuid-Afrika heb ontmoet.’ Nagel op de kop wat mijn Vlaamse wortels betreft, al heb ik hoegenaamd geen relaties in Zuid-Afrika. Maar dit terzijde.

Costas aanhoorde grinnikend mijn telefoonverhaal. Hij was zo eerlijk me meteen te vertellen dat het type gsm dat ik zocht, niet meer verkocht werd! De reden hiervoor was heel eenvoudig: deze gsm had al voor te teveel problemen gezorgd: allerhande reparaties meteen na aankoop. Maar waarom mij dan zo lang aan het lijntje houden? ‘Ach, de Ikarioten vinden het vreselijk iemand teleur te stellen, dus geven ze met het woordje  ‘avrio’ liever hoop aan de klant dan toe te geven dat ze het gewenste niet hebben.’
Uiteindelijk heb ik van Costas een duurdere gsm gekocht. Ik overhandigde met graagte mijn euro’s. Als beloning voor zijn spontane eerlijkheid en gevatte opmerkingen over mijn herkomst. Hij verzekerde me dat ik nu het beste toestel had: nog nooit eentje terug gekregen voor reparatie. Mag ook wel, voor die prijs. En dat hij van Vlamingen hield: ‘Easy going people’. Yeah, right.

Tot hier de aankoop. Me happy. Een gloednieuw toestel blonk in mijn hand. Maar een gsm is niks waard als de simkaart niet geactiveerd is. Gelukkig was daar  Costas’ helpende hand. ‘Zullen we even in orde brengen voor je.’ Maar ook het woordje ‘even’ is een erg uitrekbaar begrip. Voor iets waarvan ik dacht dat het in vijf minuten geklaard zou zijn, heb ik meer dan twee uur ongeduldig wiebelend op een plastic stoeltje in Costas’ winkel doorgebracht…

Twéé lange uren … omdat de internetverbindingen op het eiland nog geregeld uitvallen, en omdat de registratiediensten struikelden over de spelling van mijn naam (ander alfabet). Costas heeft mijn gegevens een keer of zes ingetikt vooraleer hij het signaal kreeg dat ik aanvaard werd als Griekse telefoongebruiker.

Maar nu ben ik er. Ik ben een officiële Griekse beller. En geen Griek, geen tijd of geen ‘avrio’s’ die me dat nog kunnen afpakken. Eerste oefening in geduld doorstaan. What next?

Niet alle vissen zijn eender (Ikaria)

Wannes in Ikaria - hij wil op zoek naar vis, net zoals ik,
maar traint voorlopig nog in een zwembad





















Mijn relatie met vissen was altijd van de oppervlakkige soort: ik kocht schone, aanlokkelijke stukken vis in Delhaize. Thuis hoefde ik slechts de verpakking te openen en het aangekochte in de pan te gooien. Nooit had ik er bij stilgestaan dat vissen niet als hapklare brokken in de zee zwemmen. Nu moet je me niet verslijten voor een blonde griet die niets van koken af weet. Ik weet namelijk perfect hoe ik mosselen, kreeft, garnalen, gamba’s en andere zeevruchten moet schoonmaken en bereiden –in een ver verleden werkte ik nota bene als hulpje bij een vistraiteur- maar een hele vis, recht uit de zee, neen, dat had ik van mijn leven nog niet schoongemaakt. Ik weet nu ook precies waarom.

Tijdens de tweede week van mijn verblijf hier leerde ik vis kuisen: schubben afschrapen, buik openrijten, dan met een mes –maar mijn vingers bleken betere instrumenten- stront en ingewanden eruit peuteren, de kieuwen openbreken en eveneens leeghalen. Jakkes. Ik kokhalsde van de geur, maar ik peuterde dapper door. Een glibberige bedoening. En de geur blijft zo aan je vingers kleven. Een vis of vijftien om te oefenen. Minstens zeven van de vijftien vissen eindigden volledig uitgerafeld in de waterteil: gevolg van mijn overijverig geklungel. Gelukkig niemand die dat proefde. Dan in bloem rollen en hop de hete olijfolie in. Heerlijk, dat wel.

Maar dit alles terzijde. Naast mijn keukenervaringen en de obligate uitstap naar het zeeaquarium had ik met vissen dus weinig van doen. In de Noordzee ga je namelijk niet lekker snorkelen. De azuurblauwe heldere Egeïsche Zee heeft mijn relatie met vissen echter verrassend veranderd en ja, zelfs verdiept. Op sommige dagen staat er geen wind, en dan is de zee rimpelloos en vlak als een zwembad. Dan struikel en ploeter ik overheen rotsblokken om daarna -met zwembrilletje- het water in te duiken.  Het moet gezegd: ik ben nooit een dappere waterrat geweest, en de zee vond ik eerder angstaanjagend, maar sinds ik dat brilletje draag, heb ik het gevoel dat ik die onbekende wereld onder me min of meer kan controleren.
Maar ter zake nu. Sinds een week of drie ontmoet ik dagelijks dezelfde vis: ik noem hem Nemo, omdat hij klein is en felgekleurd. Enige andere gelijkenis is er niet. Dit visje draagt een geelgroen jasje, afgezet met een zwarte boord. Zijn kop is van een blauw dat je ogen prikt. Een horizontale zwarte lijn bakent zijn bovenrug af en kronkelt sierlijk mee in al zijn bewegingen.
Ondanks de machtige zee van vrijheid die Nemo heeft, kiest hij ervoor om steeds dezelfde baantjes te trekken op precies dezelfde plek. Net zoals ik. De beweegreden is niet ver te zoeken: zijn vissenbrein weet perfect dat verderop in zee het gevaar in elke liter water schuilt –tal van grote vissen die hem wel koud lusten.  Dus zwemmen we samen lekker dicht bij het strand, in en boven hetzelfde onderwaterlandschap. Saai, zeg je? Absoluut niet, want ik kijk er elke dag naar uit hem te zien.
Soms roep ik zijn naam, Nemo, maar onder water zal dat eerder klinken als een tandeloos e-ooo. En vissen reageren natuurlijk niet op mensenstemmen. Maar toch. Dan cirkelt hij vrolijk een meter of wat onder mijn drijvend lichaam, alsof hij zeggen wil: ‘Kom naar beneden, hier is het fijner’.  Ik geloof zelfs dat hij me dan aankijkt. Alsof hij in mijn zwembrilletje blinkende vissenogen herkent. Ik lijk wel wat op een vis, zo met dat ding in mijn oogkassen geperst en mijn neus dichtknijpend met mijn vingers en af en toe naar adem happend. En als ik dan zijn naam gorgel, herkent hij wellicht de beweging van kieuwen.

Ja, ik denk dat hij me wel moet, die vis. En wat mezelf betreft: het is de eerste keer dat ik iets van liefde voel voor een … vis.

vrijdag 24 september 2010

Niemand valt vanavond van de aarde af (Ikaria)

Faros, Ikaria, augustus 2010

7 augustus

Het ruikt hier slaperig, naar ondergaande zon en laatste afscheidsgroet. We slaan onze tongen om roodgebrande schouders en proeven  duizend zeeën in elk gefluisterd woord.

Onze huid draagt een laagje zout, we schrapen crèmes van ruggen met gekromde vingers, we woelen krullen kwartslag om een oor en we zeggen hoor daar die stem van een gitaar uit een holle buik,  en een sitar kreunt zwaarmoedig onder een zware boezem.

(We breken glazen voor een vrouw en man in dans, wisselen blikken en zoeken antwoord in voorzichtig maanlicht.)

Het strand wordt een sterrentapijt van witte stenen, we strekken onze handen uit naar de onzichtbare grens ver weg daar waar het water de hemel draagt en de aarde eindelijk rond is en neen, niemand valt vanavond van de aarde af want we schoppen onze slippers uit en spreiden onze tenen, zo zijn we eerst vissen op het droge.

Dan duiken we het water in en moeiteloos bereiken we een overkant en neen, niemand valt vanavond van de aarde af, want we dromen en zwemmen en armwieken en stranden precies daar waar het ons altijd was gezegd.

Ik plaag, jij plaagt, wij plagen (Ikaria)

Ikaria

Ikarioten hebben een voorliefde voor plagerijen. Hun krachtmetingen gebeuren niet via de vuisten, maar via de taal. Het is een hersenoefening, een denkspel, en je krijgt er krakende hoofdpijn van.   
Ikarioten spreken in zodanig verwarrende zinsneden tegen je, dat je geneigd bent het gesprek na enkele minuten op te geven: ’t is al goed, je hebt gelijk. Maar dan zijn ze teleurgesteld. Ze willen geen gelijk, ze aanvaarden geen overgave, neen, ze willen vurige reacties, jammerende uithalen en als het even kan willen ze je zover krijgen dat je je totale zelf laat zien. Want dat is het enige doel van alle plagerijen: weten hoever ze kunnen gaan. Ze gebruiken de taal als instrument voor het ontdekken van je kern. 
Als je in een gesprek jezelf met de glimlach recht kan houden, ben je oké. Want wie helder en razendsnel kan denken, en bovendien snedig en glimlachend reageert, bezit een goed hart. Dat is de filosofie waarin ze heilig geloven. 

Een echt Ikariotisch hart heeft geen ego met lange tenen, is niet achterdochtig, heeft geen geheimen en velt geen pasklare oordelen over anderen. Echte Ikarioten worden tijdens plagerijen zelden boos, huilerig of agressief. Let wel: het is vooral een mannending. Maar ook nieuwkomers, zelfs al zijn ze vrouw, moeten eraan geloven.  Ook ik.

Buitenlanders (dit betekent ‘alles wat buiten de grenzen van Ikaria ligt’, dus ook Grieken van het vasteland) zijn niet vertrouwd met deze plagerijen. Ze kunnen maar niet begrijpen dat hun mentale flexibiliteit  in het postkantoor, bij de kruidenier, in het café of op restaurant voortdurend op proef wordt gesteld. Het is niet zelden dat Atheners of andere vakantiegangers zich verlagen tot fysieke dreigingen en uitdagende gebaren. De Ikarioten gaan hier meestal niet op in, en wandelen glimlachend weg van het geplaagde heethoofd. Als er al een idioot van een dronken Ikarioot toch zijn vuisten gebruikt, staan er meteen tien anderen rondom hem om de vechters uit elkaar te trekken. Ja, Ikaria is een vredelievend eiland, en dat willen ze het liefst zo houden.

De plagerijen gaan ver, erg ver, maar zijn nooit rechtstreekse aanvallen op je persoon. Door je reactie toon je zelf hoe je in elkaar zit. De kunst bestaat er dus in jezelf niet te snel bloot te geven, jezelf niet te verraden. Een glimlach opzetten, ook al komt die niet recht uit je hart, is het beste wat je kan doen.

Ook ik heb al veel geglimlacht. Tot nu toe om een heel andere reden: ik begrijp nog weinig van wat ze zeggen. Wie grapjes maakt met mij, moet er alleszins van overtuigd zijn dat ik een mentale  superkracht bezit: ik glimlach altijd.

Ilias, mijn Griekse liefde, is een goede leermeester. Wij spreken Engels onder elkaar en hij vertaalt voor me wat anderen zeggen. Zelfs in het Engels plaagt hij me voortdurend. In het begin reageerde ik erg voorzichtig en soms gelaten op zijn uitspraken. Ik vond het moeilijk onderscheid te maken tussen waarheid en grap. 
‘Are you serious? Meen je dit nu?’ vroeg ik hem vaak. Nu weet ik dat hij gewoon uit is op ‘een’ reactie, om zo te testen hoe ver hij kan gaan vooraleer ik bovenop mijn paard zit. Nu doe ik mee, en ben ik hem snel van antwoord. En pas als geen van twee nog een antwoord kan verzinnen, houden we ermee op. Erg amusant, zo’n plagerijen, en een ideale manier om een ochtendhumeur, dagelijkse sleur of avondlijke vermoeidheid te overwinnen.

Zo moeten ze zich door de eeuwen heen geplaagd hebben. Het is hun overlevingsstrategie voor barre eenzame winters, aanhoudende armoede en ja, waarom ook niet, voor slechte huwelijken.

Reus (poëzie)


Ikaria, december 2009


Reus

altijd in het midden kijk ik naar
de rimpels van het water
voel de bochel op mijn rug
en ik sta het toe:
de vallei als herfstig deken
plooit klam mijn schouders recht

het landschap grinnikt kort
glijdt dan aan me voorbij
alsof niet het water maar ik erin
beweeglijk is maar neen het kan niet
ik besta uit steen en zuid en mos
en een voet zwaar in de rivier

mijn neus klimt dunne wolken op
met opzet doe ik dat zo hoog
ik kijk graag hoe ik ben
een rustplaats voor een vogelzucht

Joey 2009

Wind (poëzie)

Ikaria, juli 2009


WIND

hij heerst over mijn land mijn lichaam
fluistert me watersprookjes toe
hij beschermt me tot daar en verder
en nooit, neen nooit mag ik

zo wervelt hij: ik hoest seizoenen langs je lijf
maar ik verbied je te buigen
gehoorzaam en ik strijk je zijden zacht
recht je stam kruip je wortels in

zo ben ik. ik hou mijn wortels in

mijn land is schraal wanneer hij komt
onstuimig als een lentekind rent hij
de heuvel op, zucht doffe liefdesverzen
schudt weke schubben op mijn stam
kust met zilte tong verlegen bloesem

’s winters aanvaard ik zijn stoten
de wilde klappen op mijn kruin
de ijzeren vingers om mijn keel
zijn graven naar wat warmte was
verstild onder mijn voet mijn voelen
bedekt door sneeuw en ijs

en nooit, neen nooit

zo gaat het. het zou wennen. en toch
ik heb artrose in de stam. mijn land
loopt leeg. zo graag zou ik buigen
mijn kruin in kale aarde leggen.


Joey, 2009