Translate my blog

zondag 20 november 2011

Memory - verhaal in stad, stad in verhaal

Antwerp by night

Ik fiets graag in een stille stad. Dus fiets ik vaak ’s nachts, en kies dan straten uit die ik anders zelden aandoe. Het liefst fiets ik waar de verkeerslichten me brengen. Rood? Dan wacht ik niet, maar sla een andere weg in. Ik maak er een spelletje van om zonder stoppen thuis te geraken. En hoe goed ik soms denk de stad te kennen –er is geen buurt, geen straat waarin ik verdwaal- is ze me telkens een stapje voor. Jij die dacht mij te kennen? Well, let’s have another surprise!


Zo kom ik lichtjes aangeschoten van een feestje ergens aan de Scheldekaaien. Het is één uur, een deftig tijdstip voor een jonge vrouw als ik. Mijn weg naar huis vraagt in principe niet meer dan een kwartiertje trappen. Het eerste rode stoplicht stuurt me echter de andere kant uit, de hoerenbuurt in: ik laveer mijn fiets door een zee van mannen.  Dan doorkruis ik de studentenbuurt: vrouwelijk schoon op hoge hakken en met uitgelopen mascara om waterige ogen, bierhijsende boys in strakke trendy jasjes die, ondanks de novemberkoude, veel te wijd open hangen. Muziek en tumult en grote grijnzen, ondanks de nakende examenperiode. Ik fiets doorheen de jodenbuurt: zwarte hoge hoeden schuiven in stilte langs huizenrijen, geheime sigaretten in de knuisten gekneld. Voorbij het stadspark, vlakbij het politiekantoor, versperren drie zwarte vetkuiven me de weg. Ik gooi mijn remmen dicht en sla beide benen horizontaal uit om het evenwicht te bewaren. Drie paar donkere ogen lachen: ‘Wo-ow! Geweldige stop!’ Dan wijst een vetkuif een kleine vrouw aan die zich achter hen verschuilt: lichte huid onder vale bruine haren, sportief truitje boven jeans. Ik schat haar een jaar of 45. Ze is zichtbaar dronken en in haar ogen lees ik paniek. 

‘Weet u misschien hoe mevrouw hier naar de Memory kan stappen? Wij weten niet waar het is.’ Memory? Nog nooit van gehoord. Grote kans ook dat de memorie van de vrouw in kwestie te beneveld  is om het zich te herinneren. De dame wringt zich tussen het groepje en mijn fiets in. Uit haar gebroken verhaal blijkt al snel dat haar handtas werd gestolen door een groepje liftende jongeren. ‘De politie heeft me meegenomen naar dit kantoor, maar ze willen me niet terugbrengen naar mijn auto. En die staat aan de Memory geparkeerd.’ Terwijl ze spreekt wappert ze met papieren en een autosleutel. ‘Dit is alles wat ik nog heb. Een bewijs van diefstal. Portefeuille, bankkaarten … alles ben ik kwijt. Begrijpt ge? Ik kan zelfs geen klote taxi betalen.’ Ze spreekt met een zwaar Oost-Vlaams accent. ‘Ik ken mijn weg in Antwerpen niet. Ik kom nooit hier in ’t centrum. Ik werk op de kerncentrale van Doel, begrijpt ge? Bij de vei-lig-heid! ' Dit laatste zegt ze luid en nadrukkelijk, alsof ze zichzelf daarmee een veilige deken om de schouders kan gooien. Ze ratelt verder: 'Ook de sleutels van mijn werk zijn gestolen. Een ramp. Ik ben veiligheidsverantwoordelijke. Ze kunnen de centrale in! Begrijpt ge? Dus ge begrijpt? ' 'Ja, mevrouw. Ik begrijp het', zeg ik. Ik stel voor samen met haar opnieuw naar het politiekantoor te gaan. ‘Hoe heet je?’ ‘Gaby.’ ‘Okee, Gaby’, zeg ik, ‘kom mee met mij.’ Het groepje vetkuiven wenst me vrolijk succes. 

Politiekantoor in.  Valt me dat tegen:  een lange rij klanten aan de politiekassa.  Ongeduldig richt ik me tot een agent die me vriendelijk lijkt. 'Deze vrouw heeft hier zonet aangifte van diefstal gedaan. Ze is naar dit kantoor gebracht door een politiewagen. Maar nu zoekt ze de Memory, want haar wagen staat daar geparkeerd. Kan u mij zeggen waar dat is?'  De agent kijkt me medelijdend aan, over het hoofd van Gaby heen. Opzettelijk, want het is duidelijk dat hij met haar geen enkele vorm van communicatie wil. 'Zij is nog veel te dronken. Zij mag nog niet achter het stuur. Laat haar maar een paar uurtjes ontnuchteren.' Ik voel hoe hij me zowaar in de rol van bezorgde moeder duwt. Alsof de vrouw die ik zonet binnentrok, mijn dochter is. En het werkt nog ook, want, ergens voel ik me een beetje verantwoordelijk worden. 'Hoezo', zeg ik, 'moet ze dan de hele verdere nacht in de straten ronddwalen? En opnieuw bestolen worden? Kan ze hier niet terecht?' Mijn hoop om haar in veilige handen achter te laten, wordt meteen de kop ingedrukt.  'Tja, wij zijn geen opvangtehuis voor alcoholisten.’ En daarmee is de kous af. ‘En de Memory?’ probeer ik nog. ‘Altijd rechtdoor.’ Gaby speelt nog even haar rol van lastige dochter uit: ze zeurt en jengelt als een klein kind.  'Klote flikken! Mij zomaar op straat laten staan! Nul komma nul respect krijg ik! ' Uit vrees dat ze nog meer fraais wil uitkramen, duw ik haar met geweld buiten. ‘Komt in orde’, zeg ik zowel tegen haar als de agent ,‘ik breng haar naar de Memory.’

Eenmaal buiten beveel ik haar achterop mijn fiets te springen. Opnieuw fiets ik dwars de stad door, maar nu met een onbekend doel. De aanwijzingen van de dame zijn vaag. Het trappen is zwaar. En zo gebeurt het dat ik me in een slapende stad plots verbonden ga voelen met een onbekende. Mijn rug aanhoort haar verhaal. Mijn lendenen voelen de greep van twee vreemde handen. Plots wordt me vertrouwen in de schoot geworpen, en is het aan mij om daar iets mee te doen. Ik fiets haar helemaal naar de stadsrand. Wanneer zij vragen stelt, vertel ik haar hoeveel ik van de stad en van stilte houd. Aan de Singel wordt haar geheugen helderder. ‘Het is die kant uit.’ Ze stapt af en wandelt de laatste kilometer naast me. ‘Is goed voor mijn benen’, zegt ze. Haar verhaal wordt intenser. Haar stopwoorden ‘begrijpt ge?’ plakken nu aan elke zin. Ze praat over haat, over ongelukkig zijn, over slachtoffer zijn. Want zo noemde de politie haar: slachtoffer. Toch voelt ze zich niet geholpen. En waarom overkomen zulke dingen altijd haar?’ Ze wil dringend ‘een sigaretje’. Ja, dat heeft ze nu zo erg nodig. Een sigaretje. Een beetje troost. Haar stem breekt. Aan de Memory vergrendel ik mijn fiets. Ze huilt nu onbedaarlijk. Ik sla mijn armen om haar heen. ‘Het is niet erg’, zeg ik, ‘laat die tranen maar lopen.’ En opnieuw besef ik dat het hoofd op mijn schouder dat van een totale vreemde is. 

In de Memory, een kleine dancing waarin een schamel hoopje tooghangers, betaal ik haar een cola en trek sigaretten uit de automaat. Ze bedankt me uitgebreid, vraagt mijn telefoonnummer en belooft me morgen te bellen. Ik stap weer de buitenlucht in. Het is lang drie uur voorbij. 

Ik bedenk dat liefde voor een stad precies hier om gaat: de verrassing om elke straathoek.  Hoe dat bijvoorbeeld een vrouw in nood kan zijn. Hoe dat een onverwachte zoektocht oplevert. Hoe je daar een prachtige herinnering -a memory- aan overhoudt.